X BV doet in opdracht van A BV en B BV aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van wielen van aluminium. Deze aangiften zijn alle gedaan op eigen naam en voor eigen rekening van X BV. In de aangiften verzoekt X BV om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel. De inspecteur reikt vervolgens uitnodigingen tot betaling uit voor een aantal aangiften. Inmiddels is namelijk gebleken dat de wielen van aluminium vanuit China naar Maleisië zijn overgebracht en vervolgens in ongewijzigde staat zijn doorgezonden naar de Europese Unie, hetgeen niet volstaat voor het toekennen van de preferentiële oorsprong Maleisië. X BV is het hier niet mee eens. De Hoge Raad stelt X BV uiteindelijk op 29 april 2022 (20/00236, ECLI:NL:HR:2022:658, BNB 2022/93) in het ongelijk. X BV verzoekt op 15 september 2022 om herziening van de aangiften. X BV stelt daarbij dat de aangiften abusievelijk zijn ingediend op haar eigen naam en voor haar eigen rekening, maar dat zij beschikte over een geldende volmacht voor directe vertegenwoordiging van haar opdrachtgevers. De aangiften hadden daarom ingediend moeten worden op naam en voor rekening van deze opdrachtgevers. De inspecteur wijst het verzoek af en Rechtbank Noord-Holland (27 maart 2024, 23/03913, ECLI:NL:RBNHO:2024:3247) oordeelt dat X BV niet bewijst dat zij op het tijdstip van het doen van de aangifte beschikte over de vereiste schriftelijke volmacht. X BV stelt (sprong)cassatie in. Zij stelt dat geen schriftelijke volmacht is vereist voor herziening van de aangifte.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat voor vertegenwoordiging in het douanerecht niet is vereist dat de vertegenwoordiger beschikt over een schriftelijke volmacht. Wel is vereist dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid al is verleend ten tijde van de indiening van de aangifte. Nu X BV de aangiften op eigen naam en voor eigen rekening heeft gedaan, heeft zij in de aangiften zelf dus niet verklaard als vertegenwoordiger op te treden. Ook blijkt verder uit de gedingstukken niet dat X BV heeft gesteld dat zij ten tijde van het doen van de aangiften op enigerlei wijze heeft verklaard als vertegenwoordiger te handelen. Dat brengt mee dat een herziening van de gegevens van de persoon van de aangever volgens de procedure van art. 78 CDW niet mogelijk is. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.
Wetingang:
Communautair Douanewetboek (CDW) artikel 5
Communautair Douanewetboek (CDW) artikel 78