De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijst dat het verzoek tot schorsing van de aanslagen inkomstenbelasting af en verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek ziet op invorderingsmaatregelen. De rechtbank benadrukt het voorlopige karakter van de voorziening en de beperkte bevoegdheid in belastingzaken.

X ontvangt navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2014 tot en met 2016 en 2019, en een conserverende aanslag over 2016. X maakt bezwaar tegen deze aanslagen, waarna de inspecteur uitspraken op bezwaar doet. X stelt vervolgens beroep in bij de rechtbank. Tijdens de beroepsprocedure verzoekt X om een voorlopige voorziening, bestaande uit schorsing van de aanslagen, opschorting van de invordering en een verbod op invorderingsmaatregelen door de Belastingdienst gedurende de behandeling van de hoofdzaken. Volgens X is sprake van onverwijlde spoed vanwege het risico op beslaglegging, reputatieschade en financiële destabilisatie. X stelt dat de aanslagen zijn gebaseerd op ondeugdelijk bewijs, dat de inspecteur niet voortvarend heeft opgetreden en dat het proces niet eerlijk is geweest door onvolledige dossierverstrekking en structurele vertraging. De verzoeken van X richten zich zowel op de aanslagen zelf als op de rechtmatigheid van eventuele invorderingsmaatregelen.

In geschil is of de rechtbank een voorlopige voorziening kan treffen ten aanzien van de schorsing van de aanslagen en de invorderingsmaatregelen, gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen de belastingrechter en de burgerlijke rechter.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijst het verzoek tot schorsing van de aanslagen wordt af, omdat X niet aannemelijk maakt dat de aanslagen onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig zijn opgelegd. De rechtbank stelt dat in het kader van een voorlopige voorziening geen diepgaande beoordeling van de aanslagen mogelijk is. Voor zover het verzoek betrekking heeft op invorderingsmaatregelen, verklaart de rechtbank zich onbevoegd, omdat de beoordeling van de rechtmatigheid van invorderingsmaatregelen tot de competentie van de burgerlijke rechter behoort. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom deels af en verklaart zich deels onbevoegd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:83

Algemene wet bestuursrecht 8:81

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 15 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen