Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de voorlopige aanslag zuiveringsheffing mag uitgaan van het waterverbruik van het voorafgaande jaar omdat er geen aanwijzingen zijn dat het watergebruik aanzienlijk is gewijzigd.

X BV ontvangt op 31 januari 2024 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2024. De aanslag is berekend op basis van 8,6 vervuilingseenheden, afgeleid van het gemeten waterverbruik van het pand van 688 m³ in 2023. X BV maakt bezwaar, maar de gemachtigde voert hoofdzakelijk WOZ-gerelateerde gronden aan die geen verband hebben met de zuiveringsheffing. Per brief brengt X BV slechts één aanvullende grond in: onvoldoende inzicht in ramingen van baten en lasten. Pas ter zitting stelt X BV onder meer dat er slechts één wateraansluiting zou zijn. De heffingsambtenaar legt meterstanden van twee aansluitingen over, waaruit het waterverbruik blijkt, en licht de berekeningsmethode toe. In geschil is of de heffingsambtenaar de voorlopige zuiveringsheffing mag baseren op het waterverbruik van het voorgaande jaar zonder nader onderzoek naar wijzigingen.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de voorlopige aanslag zuiveringsheffing mag uitgaan van het waterverbruik van het voorafgaande jaar omdat er geen aanwijzingen zijn dat het watergebruik aanzienlijk is gewijzigd. De heffingsambtenaar onderbouwt het verbruik met de overgelegde meterstanden van twee aansluitingen en de berekening voldoende, zeker gezien het feit dat X BV de aanwezigheid van twee aansluitingen en de cijfers pas ter zitting niet gemotiveerd betwist. Het beroep van X BV is ongegrond en de voorlopige aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Editie: 24 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen