X houdt zich bezig met de in- en verkoop van elektrische huishoudelijke apparaten. In 2020 en 2021 koopt X goederen in bij een Duitse leverancier en verkoopt deze via internet aan particulieren in Nederland. X past op deze verkopen de margeregeling toe. Tijdens een boekenonderzoek stelt de inspecteur vast dat de Duitse leverancier de goederen zelf met BTW heeft ingekocht en intracommunautair heeft geleverd, zonder toepassing van de margeregeling. De Duitse fiscus bevestigt dit. De inspecteur legt daarom naheffingsaanslagen omzetbelasting op van in totaal ruim € 1,6 miljoen, met verzuimboetes en belastingrente.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X ten onrechte de margeregeling heeft toegepast op bij een Duitse leverancier ingekochte goederen. Uit de facturen van de Duitse leverancier en verklaring van de Duitse fiscus blijkt dat de Duitse leverancier de margeregeling niet heeft toegepast. Er is evenmin sprake van de levering van goederen door een ondernemer met toepassing van art. 11 lid 1 onderdeel r Wet OB 1968. De Duitse leverancier heeft de goederen niet in het eigen bedrijf gebruikt voor vrijgestelde prestatie, maar heeft deze ingekocht voor de verkoop. De rechtbank verwerpt het standpunt van X dat art. 28b lid 2 onderdeel b Wet OB 1968 analoog moet worden toegepast omdat de Duitse leverancier een niet-aftrekgerechtigde ondernemer is. De Duitse leverancier is geen leverancier als bedoeld in art. 28b lid 2 onderdeel b Wet OB 1968 en aan die bepaling kan volgens de rechtbank geen ruimere uitleg kan worden gegeven, ook niet op basis van de BTW-richtlijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, maar vermindert wel de boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67a

Wet op de omzetbelasting 1968 28b