X is partij in een belastingzaak. Tijdens de zitting op 11 juli 2025 stelt X dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven tot wraking van de rechter. Op 21 juli 2025 dient X een schriftelijk wrakingsverzoek in, waarin hij stelt dat de rechter niet onpartijdig is, maar hij onderbouwt dit niet nader in de procedure. In geschil is of X het wrakingsverzoek onverwijld heeft ingediend na het bekend worden van de grond tot wraking.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat een wrakingsverzoek direct na het bekend worden van de feitelijke grond moet worden ingediend, waarbij slechts een korte beraadstijd acceptabel is. X dient het verzoek pas tien dagen na de gestelde omstandigheden in en geeft hiervoor geen redelijke verklaring. De rechtbank benadrukt dat deze termijnoverschrijding het doel van de wrakingsprocedure ondermijnt, namelijk het voorkomen van proceshandelingen door een mogelijk partijdige rechter en het vermijden van vertraging. De wrakingskamer verklaart X niet-ontvankelijk in het verzoek en bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond bij indiening van het wrakingsverzoek.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.16
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 30 september
Informatiesoort: VN Vandaag