Hof Den Haag oordeelt dat het wrakingsverzoek van X kennelijk ongegrond is, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren.

X heeft in belastingprocedures tegen de inspecteur van de Belastingdienst een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W. de Wit. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 heeft X een pleitnota ingediend, die niet in de gedingstukken is opgenomen omdat deze niet ter zitting is voorgedragen. X stelt dat de raadsheren zijn grondwettelijke rechten hebben ingeperkt en dat de uitspraak van 26 februari 2025 daardoor nietig is. X verzoekt om verplaatsing van de zaak naar de Rechtbank Rotterdam en wraking van de raadsheren. De raadsheren berusten niet in de wraking en de Wrakingskamer behandelt het verzoek zonder zitting.

Hof Den Haag oordeelt dat het wrakingsverzoek van X kennelijk ongegrond is. X heeft niet duidelijk gemaakt waaruit de vooringenomenheid van de raadsheren blijkt en heeft geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid aangevoerd. De Wrakingskamer stelt dat procedurele beslissingen van het hof geen grond kunnen vormen voor wraking en dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. Bovendien heeft X het wrakingsverzoek te laat ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk is. De Wrakingskamer wijst het verzoek af en bepaalt dat de zaak niet wordt verwezen naar de Rechtbank Rotterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:108

Algemene wet bestuursrecht 8:16

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 15 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen