Artikelen van Eric van Uunen
Als een belastingplichtige met vastgoed in het buitenland heeft uitgerekend dat zijn werkelijk rendement lager of hoger is dan zijn forfaitair rendement, moet hij eerst goed nadenken alvorens hij zijn OWR-formulier indient. Hij kan namelijk zichzelf door het wel of niet indienen in de vingers snijden. Zo kan hij – ondanks dat zijn werkelijk rendement hoger is dan zijn forfaitair rendement – toch een lagere box 3-aanslag krijgen.

Het recente arrest van de Hoge Raad van 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1176, V-N 2025/34.20.1, wekt bij een aantal mensen de suggestie dat je geen box 3-heffing hoeft te betalen over een woning in het buitenland (in dit geval Frankrijk). Helaas, dat is beslist niet zo…

Het kabinet heeft op de box 3-arresten van 2024 gereageerd met voorstel ‘Wet tegenbewijsregeling box 3’ (TK 36706). Dat voorstel is inmiddels door de Tweede Kamer op 12 juni 2025 aanvaard, en ligt nu in de Eerste Kamer.
Het wetsvoorstel bevat twee dimensies:
- een codificatie van de rechtsregels die de Hoge Raad in zijn arresten gaf over de invulling van het begrip ‘werkelijk rendement’;
- de invulling van openstaande vraagstukken die de Hoge Raad nog niet had beantwoord met een aantal aanvullende rechtsregels.
Naar mijn mening heeft het kabinet bij scheppen van de aanvullende rechtsregels een paar keer de plank goed misgeslagen.

Bij de berekening van het box 3-inkomen dient men alert te zijn als het gaat om vorderingen en schulden met een vaste rente. Ik heb al meerdere columns aan dit onderwerp gewijd, zie onder andere TaxLive van 30 december 2024, “Box 3: vorderingen en schulden op de gong van Bohemian Rhapsody”. Ook politiek Den Haag heeft de problematiek van de waardering van vorderingen en schulden inmiddels onderkend. Reden om hier nog één laatste keer aandacht voor te vragen.

In de voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt het zakelijkheidsbeginsel geïntroduceerd bij de verhuur en het eigen gebruik van vastgoed en voor leningen tussen gelieerde partijen. In dit tweede en laatste deel van een columnreeks over het zakelijkheidsbeginsel, behandel ik de rente bij leningen tussen gelieerde partijen.

In de voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt het zakelijkheidsbeginsel geïntroduceerd bij de verhuur en het eigen gebruik van vastgoed en voor leningen tussen gelieerde partijen. In twee columns ga ik in op dit zakelijkheidsbeginsel, te beginnen met de verhuur en het eigen gebruik van vastgoed.

Op 13 maart 2025 stuurde de staatssecretaris van Financiën het voorstel van de ‘Wet tegenbewijsregeling box 3’ naar de Tweede Kamer (TK 36.706, nr. 2), vergezeld van onder andere een Memorie van Toelichting (TK 36.706, nr. 3). Met veel respect las ik hoe de staatssecretaris de oekazes van de Hoge Raad heeft gecodificeerd. Veel bewegingsruimte had de staatssecretaris daarbij overigens niet, omdat de Hoge Raad betrekkelijk uitvoerig was bij het opschrijven van de rekenregels voor de bepaling van het werkelijk rendement.

Op 1 juli 2025 verandert de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Voor het mkb is dit een hele vervelende verandering, want die brengt voor ondernemers een lastenverzwaring met zich mee en het maakt toekomstige bedrijfsopvolgingen een stuk ingewikkelder.

Soms krijg je een klant op spreekuur, met ernstige buikklachten. Homo ethicus die je bent, probeer je die klant tijdens het consult te helpen. Want als een klant zich niet helemaal lekker voelt, wil je dat oplossen. Daarvoor heb jij het mooiste vak van de wereld, dat van belastingadviseur, gekozen: mensen helpen.

Naar aanleiding van mijn vorige column over de berekening van het werkelijk rendement in box 3, kreeg ik tal van opmerkingen en vragen over investeringen in onroerende zaken. In hoeverre leiden die investeringen nou wel of niet tot een waardestijging die tot het werkelijk rendement in box 3 behoort. De hoofdregel luidt immers dat het verschil in eindwaarde van een onroerende zaak (op 31 december van enig jaar) en de beginwaarde daarvan (op 1 januari van dat jaar) een belaste vermogensmutatie vormt. Maar wat nu als die waardestijging is veroorzaakt door investeringen door de eigenaar zelf? In hoeverre is ook dan sprake van een belaste waarde-aanwas?
