Een periodieke schenking die afhankelijk is van twee levens moet voldoen aan de 1%-sterftekanseis. Dat stelt Hof Den Bosch vast.

De zaak (31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4059) verloopt als volgt. Een echtpaar schenkt gedurende een periode van vijf kalenderjaren jaarlijks een bedrag aan een goeddoelstichting. De schenking wordt op 22 december 2011 in een notariële akte vastgelegd en daarin is onder andere opgenomen: "De verplichting tot schenking vervalt behalve door tijdsverloop van vijf jaren tevens door het overlijden van de langstlevende schenker."

In geschil voor de heffing van inkomstenbelasting over het jaar 2012 is of voldaan is aan de voorwaarden voor aftrek van art. 6.34
en 6.38 Wet IB 2001.

De man stelt zich op het standpunt dat voldoende is dat aan het vijfjaarscriterium uit de wet wordt voldaan. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat ook voldaan moet worden aan de 1%-sterftekanseis omdat de periodieke schenking afhankelijk is van twee levens.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de wettekst in het midden laat bij wiens overlijden de uitkeringen moeten eindigen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met de voorwaarde van de vijfjaarstermijn nu juist de vraag of er voldoende sterftekans aanwezig is, heeft willen voorkomen.

Maar Hof Den Bosch oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis slechts kan worden afgeleid dat bij een periodieke uitkering die gedurende ten minste vijf jaren wordt uitgekeerd in de regel zou zijn voldaan aan de vereiste sterftekans. Uit de wetsgeschiedenis kan niet afgeleid worden dat deze vijfjaarstermijn ook bepalend is als de jaarlijkse betaling afhankelijk is van meerdere levens. Er moet volgens het hof dus óók getoetst worden aan de 1%-sterftekanseis.

Belang voor de praktijk

Mensen die overwegen een periodieke uitkering te schenken kunnen maar beter van tevoren bedenken of zij deze uitkering van één leven afhankelijk willen laten zijn of van twee levens. In het eerste geval volstaat doorgaans een periode van vijf jaren. In het tweede geval zal dat veel minder vaak het geval zijn.

De heffing van inkomstenbelasting staat los van de heffing van schenkbelasting. Schenkingen zijn in principe belast met schenkbelasting. Maar schenkingen aan goeddoelstichtingen zijn dan wel weer vrijgesteld.

De 1%-sterftekanseis kennen we ook bij lijfrenten en goudenhanddrukstamrechten. Bij lijfrenten is de praktische relevantie vooral nog aanwezig bij oud regime lijfrenten en nabestaandenlijfrenten aan, met name, partners. Ook bij verzekerde goudenhanddrukstamrechten speelt het criterium nog een rol. Voor bancaire lijfrenten en stamrechten is het criterium niet van belang. Bancaire uitkeringsreeksen zijn immers per definitie levensonafhankelijk. Het criterium is min of meer bancair vertaald naar een minimale uitkeringsduur van vijf jaar.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

43

Gerelateerde artikelen