De tijd van 'pappen en nathouden' is voorbij. De aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking staat hoog op de prioriteitenlijst van staatssecretaris Snel van Financiën. Dat het hem menens is, valt tussen de regels door op te maken uit zijn brief hierover aan de Tweede Kamer.

Optelsom van maatregelen

Afgelopen vrijdag, 22 februari 2018, verscheen de fiscale beleidsagenda van staatssecretaris Snel. Hierin zet hij zijn plannen met het belastingstelsel uiteen. Van de vijf geschetste prioriteiten in de beleidsagenda is het tegengaan van internationale belastingontwijking en- ontduiking één van zijn belangrijkste beleidsdoelen. In een aparte brief ‘Aanpak belastingontwijking en belastingontduiking' licht Snel zijn beleidsvoornemens op dit vlak uitgebreid toe.
 
De brief is voornamelijk een optelsom van al eerder aangekondigde maatregelen uit het regeerakkoord, uit de implementatie van ATAD1 en ATAD2, het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Multilateraal Verdrag en de op 17 januari gepresenteerde nationale maatregelen in de strijd tegen belastingontduiking, belastingontwijking en onwenselijke invorderingscontructies.

Het is menens

Bijna alle maatregelen moeten inhoudelijk nog verder worden uitgewerkt en zijn zelfs nog niet verheven tot wetsvoorstel. Tot zover dus nog niks nieuws onder de zon. Maar wie tussen de regels doorleest merkt op dat het Snel menens is. Zo benadrukt hij nogmaals dat het kabinet niet alleen reeds opgezette internationale, Europese en nationale initiatieven verder uitwerkt, maar dat deze uitwerking op onderdelen verder gaat dan volgens internationale en Europese afspraken is vereist. Ruud de Smit (docent vennootschapsbelasting aan de Erasmus Universiteit Rotterdam) kan deze houding van Snel wel plaatsen. "Hoe je het ook wendt of keert: Nederland zit al enige tijd in het beklaagdenbankje. Dat de staatssecretaris op onderdelen verder gaat dan vereist, past in de internationale beweging om ontwijkingsconstructies een halt toe te roepen. Door de steeds verdergaande internationale gegevensuitwisseling tussen landen krijgen zij ook sneller een kijkje in elkaars keuken. Dan kun je er maar beter voor zorgen, dat je als Nederland niet weer iedere keer bij een belastingconstructie betrokken bent. Door alle Europese richtlijnen en de aanscherpingen daarvan, is het spel van de brievenbusfirma's wel een beetje ten einde."
 
Dat het Snel menens is blijkt ook uit zijn opmerkingen over de deelnemingsvrijstelling, het arm's length beginsel en het feit dat hij vaart zet met een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen.

Deelnemingsvrijstelling

In het verlengde van een verdere aanscherping van de substance-eisen, wil Snel in de loop van 2020 onderzoeken of de deelnemingsvrijstelling zo kan worden gewijzigd dat in Nederland aanwezige concerns met enkel één of meerdere nagenoeg ‘substanceloze' (tussen)houdsters deze vrijstelling niet kunnen toepassen. De Smit legt bij deze aankondiging van de staatssecretaris direct een associatie met het Holdingarrest van 7 november 1973 (BNB 1974/2) dat heeft geleid tot grote onrust over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor buitenlandse deelnemingen. "Nu worden in de uitleg van de oogmerktoets voor Nederlandse tussenhoudstervennootschappen geen eisen gesteld aan de eigen activiteiten van de Nederlandse vennootschap om de deelnemingsvrijstelling te kunnen toepassen. De staatssecretaris lijkt tussen de regels door te suggereren dat hij een einde wil maken aan deze tamelijk soepele toets die in 2010 is ingevoerd. De vraag is vervolgens of een dergelijke ‘substanceloze' Nederlandse houdster zich nog wel kan beroepen op de onderworpenheidstoets of de bezittingentoets. Dat kan een serieuze nieuwe klap betekenen voor de talrijke brievenbusvennootschappen van buitenlandse multinationals."

Arm's-Lengthbeginsel onder de loep

Snel kondigt nog een onderzoek aan en wel naar het arm's-lengthbeginsel in de vennootschapsbelasting. Toepassing van dit beginsel kan leiden tot een neerwaartse bijstelling van de fiscale winst en dat effect kan weer knellen met de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Snel vraagt zich dan ook af of het arm's-lengthbeginsel moet worden aangepast. De adviespraktijk zal vermoedelijk niet blij zijn met een aanpassing, verwacht De Smit. "Een eenzijdige aanpassing van het arm's length beginsel bij neerwaartse correcties zou een alleingang van Nederland betekenen nu bij de aanpak van mismatches in ATAD 2 juist arm's length mismatches niet met zoveel woorden zijn meegenomen. De opmerking van de staatssecretaris kan - als tussenstap - betekenen dat informeel kapitaalrulings bij mismatches niet meer worden afgegeven. De vraag is of Nederland vervolgens ook zal overgaan tot bijvoorbeeld een verscherping van art. 10b Wet VPB 1969. Die bepaling is nu geen bijtende aftrekbeperking bij verrekenprijsmismatches, aangezien deze alleen op hele specifieke situaties ziet."

Vaart achter bronbelasting

Dat Snel vaart zet met de invoering van de conditionele bronbelastingen is nog een teken dat het hem menens is. Tegelijkertijd met de afschaffing van de dividendbelasting per 1 januari 2020, wordt een bronbelasting ingevoerd op dividenden naar low tax jurisdictions of landen opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen en bij misbruiksituaties. De invoering van een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar deze landen stond gepland voor 2023, maar Snel houdt kennelijk niet van onnodig uitstel. De invoering van de conditionele bronbelastingen op rente en royalty's kan worden gerealiseerd in 2021. Het hiervoor benodigde wetsvoorstel volgt dan ook al in 2019.

Onderzoek naar combinatie grondslagverbreding en tariefverlaging

In ruil voor verplichte en niet-verplichte grondslagverbredende maatregelen verlaagt het kabinet de Vpb-tarieven naar 16% en 21%. Op die manier wordt gezocht naar een balans. De verlaging van de Vpb-tarieven is volgens Snel niet bedoeld als een race naar de bodem met andere landen. De Smit vraagt zich sterk af of de grondslagverbreding die Nederland niet verplicht is in te voeren, uiteindelijk wel leidt tot een beter belastingstelsel. In zijn onlangs verschenen column op TaxLive trekt hij de vergelijking met de in 2007 ingevoerde Wet werken aan winst. "Ook toen werd het Vpb-tarief fors verlaagd in ruil voor diverse grondslagverbredende maatregelen, waar men in latere jaren steeds (tijdelijk) op moest terugkomen. Er is nooit onderzocht of de tariefverlaging in combinatie met een grondslagverbreding wel de juiste keuze is. Het zou fijn zijn als dit onderzoek nu wel zou plaatsvinden voordat alle maatregelen worden ingevoerd. Per slot van rekening betaalt het nationaal opererende bedrijfsleven met de extra grondslagverbredende maatregelen als een verdere afschrijvingsbeperking op onroerende zaken en een beperking van de verliesverrekeningstermijnen, de rekening voor de Vpb-tariefsverlagingen ten gunste van het internationale bedrijfsleven. Dat roept om een degelijk onderbouwde verantwoording van de keuze voor tariefsverlaging."       

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

4

Gerelateerde artikelen