Welke fiscale aspecten spelen bij de afstorting van een oudedagsreserve of stakingswinst op een lijfrenterekening?
Een ondernemer heeft een lijfrenterekening en beëindigt zijn ondernemingsactiviteiten, waarbij hij stakingswinst realiseert. Ook staat er een oudedagsreserve op de balans van zijn onderneming. Is het mogelijk om de oudedagsreserve en de gerealiseerde stakingswinst te storten op een bestaande lijfrenterekening of moet er een andere lijfrenterekening worden geopend?
Het antwoord luidt dat de ondernemer het bedrag van de oudedagsreserve en de stakingswinst kan storten op zijn al lopende lijfrenterekening. Hij hoeft daar geen nieuwe lijfrenterekening voor te openen. Bij de afstorting van de oudedagsreserve en/of de stakingswinst maakt de ondernemer gebruik van de bijzondere lijfrenteaftrekmogelijkheid die de Wet IB 2001 hiervoor biedt (artikel 3.128 Wet IB 2001 (oudedagsreserve) en artikel 3.129 Wet IB 2001 (stakingswinst)).
De ondernemer moet wat betreft de afstorting van de stakingswinst wel letten op geldende wettelijke maxima. Mogelijk kan hij niet het volledige bedrag van de gerealiseerde stakingswinst omzetten in een lijfrenteaanspraak. Een ander aandachtspunt is het overgangsrecht voor overbruggingslijfrenten (artikel 10a.1 Wet IB 2001) en tijdelijke oudedagslijfrenten (artikel 10a.12 Wet IB 2001). Voor per 31 december 2005 bestaande lijfrenteaanspraken geldt dat hiervoor een overbruggingslijfrente kan worden gesloten. Zijn er na deze datum geen stortingen meer gedaan voor de lijfrente dan is te zijner tijd het volledige kapitaal te gebruiken voor een overbruggingslijfrente. Zijn er voor de lijfrente na deze datum nog wel stortingen gedaan, dan is alleen de waarde van de aanspraak per 31 december 2005 te gebruiken voor een overbruggingslijfrente. Het kan dus zo zijn dat door het bedrag van de oudedagsreserve en/of de stakingswinst (deels) te storten op de huidige lijfrenterekening, de ondernemer een deel van het overgangsrecht verliest. Als dat niet wenselijk is, kan de ondernemer beter een nieuwe lijfrenterekening openen en daar de stortingen op doen.
Eenzelfde overgangsregeling geldt voor tijdelijke oudedagslijfrenten. We kennen ‘oude stijl' tijdelijke oudedagslijfrenten en ‘nieuwe stijl' tijdelijke oudedagslijfrenten. De eerste soort mag op zijn vroegst ingaan in het jaar waarin de ondernemer 65 jaar wordt, de tweede soort in het jaar waarin hij AOW-gerechtigd wordt. De spildatum hierbij is 31 december 2013. Als het niet wenselijk is het overgangsrecht voor ‘oude stijl' tijdelijke oudedagslijfrenten deels te verliezen, kan hij ook nu weer beter een nieuw lijfrenteproduct sluiten voor de afstorting van de oudedagsreserve en/of de stakingswinst.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
108