Een man claimt renteaftrek voor de helft van alle betaalde rente. De belastinginspecteur accepteert alleen de renteaftrek voor de woning waar de man in woont. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is dat juist.

De zaak verloopt als volgt. Een echtpaar is gehuwd in gemeenschap van goederen. Met ingang van 1999 besluiten zij gescheiden te gaan leven. De man verhuist naar een andere woning, die ook hun gezamenlijke eigendom is. Hij draagt alle kosten en lasten van die woning. Zijn echtgenote blijft op het oorspronkelijke adres wonen. De man trekt de helft van alle betaalde rente af als eigenwoningrente. De inspecteur weigert dit. De man gaat in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland. Voor de rechtbank is onder meer de renteaftrek in geschil.

In totaal bedraagt de hypotheekschuld voor beide woningen € 1.020.000. Een deel van € 397.000 ziet op de woning waar de man in woont. In totaal bedraagt de betaalde rente € 53.516. Volgens de rechtbank is dan de aftrekbare rente: (€ 397.000 / € 1.020.000) x € 53.616 = € 20.868.

Volgens de rechtbank heeft de inspecteur terecht de renteaftrek boven dit bedrag geweigerd. De man beroept zich nog op het vertrouwensbeginsel, maar dat faalt.

Belang voor de praktijk

De pro rata-benadering van de rechtbank is eenvoudig maar niet noodzakelijkerwijs juist. Als er meerdere leningdelen zijn, zal per leningdeel bepaald moeten worden of en in hoeverre dit leningdeel ziet op de woning waar de man in woont. Alleen voor de rente op die leningen bestaat een recht op renteaftrek.

Wat is 'de' eigen woning? Man en vrouw wonen gescheiden maar zijn nog steeds gehuwd. Zo lang er geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend, blijven zij elkaars fiscale partner (art. 5a lid 4 AWR). In deze zaak waren de partners gescheiden van tafel en bed – en dus geen fiscale partners meer – maar wat nu als zij nog wél fiscale partners zouden zijn? In dat geval hebben de fiscale partners samen twee hoofdverblijven. Beide woningen kwalificeren als eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 (hoofdverblijf). Maar op grond van art. 3.111 lid 8 Wet IB 2001 kunnen fiscale partners maar één eigen woning/hoofdverblijf hebben. Ze moeten dan in de aangifte inkomstenbelasting kiezen welke woning wordt aangemerkt als eigen woning/hoofdverblijf in de zin van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001. Kiezen zij niet, dan zijn beide woningen geen eigen woning (art. 3.111 lid 9 Wet IB 2001).

Partners kunnen uiteraard op grond van een fictiebepaling – art. 3.111 lid 2 t/m 6 Wet IB 2001 – wel meer dan één eigen woning hebben. Dat geldt overigens ook voor een belastingplichtige zonder partner. Je kunt dan denken aan een verhuissituatie (lid 2 en 3) of door toepassing van de echtscheidingsregeling (lid 4).

Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

73

Gerelateerde artikelen