Nu staatssecretaris Snel van Financiën druk bezig is met de bouwstenen voor een beter belastingstelsel, komt ook de vraag op of de tbs-regeling in de inkomstenbelasting toe is aan herziening. Een vraag die Arend Jan van Lint met een volmondig 'ja' beantwoordt voor de terbeschikkingstelling aan de onderneming of werkzaamheid van een verbonden persoon. Deze tbs-regeling werkt volgens hem lang niet altijd rechtvaardig uit, terwijl een alternatief voor het oprapen ligt.

Antiboxdrainagebepaling

Sinds de belastingherziening in 2001 is de terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel, zoals een pand, aan een verbonden persoon die daarmee winst uit onderneming behaalt of resultaat uit overige werkzaamheden (artikel 3.91 Wet IB), belast in box 1. De tbs-regeling is een antiboxdrainagebepaling en voorkomt dat in gelieerde verhoudingen kostenaftrek tegen een hoog belastingtarief in box 1 plaatsvindt tegenover een lage heffing over het vermogensbestanddeel in box 3. “Dat is op zichzelf begrijpelijk,” vindt Van Lint (zelfstandig fiscalist, auteur, docent en raadsheer-plaatsvervanger gerechtshof Arnhem-Leeuwarden). “Alleen kan de regeling veel eenvoudiger en eerlijker. De wetgever heeft de parallel getrokken met de IB-ondernemer. Met de tbs-regeling worden vermogensbestanddelen die een rol vervullen in de ondernemingssfeer in een regime getrokken dat grote gelijkenis vertoont met winst uit onderneming, maar hier ook op onderdelen van afwijkt. Het argument van de wetgever dat aan deze vermogensbestanddelen een ondernemersluchtje zit, vind ik niet overtuigend genoeg om een inbreuk te maken op het systeem van de Wet IB 2001. Het is ook niet nodig.”

Onrechtvaardig

De artikel 3.91 tbs-regeling leidt in de praktijk tot veel discussie. Van Lint: "Het is al lastig uit te leggen dat de verhuur van bijvoorbeeld een winkelpand aan de buurman in box 3 valt, terwijl dezelfde verhuur, maar dan aan de onderneming van de partner, progressief belast is in box 1. Maar wat het echt krom maakt, is dat een waardestijging aan het einde van de verhuurperiode aan de buurman onbelast blijft, maar onder de tbs-regeling tot een progressief belaste heffing leidt. En iets wat krom is, is niet recht te breien. Daar waar na al die jaren de als zéér problematisch beschouwde vermogenswinstbelasting nog steeds wordt geweerd als alternatief voor box 3, is diezelfde vermogenswinstbelasting opmerkelijk genoeg in box 1 uitgebreid met de komst van de tbs-regeling."

"Door de tbs-regeling wordt je als een quasi-ondernemer beschouwd als je een vermogensbestanddeel, zoals een pand, ter beschikking stelt aan de IB-onderneming van je partner omdat deze een verbonden persoon is," vervolgt Van Lint. "Maar helaas heb je niet dezelfde ondernemersrechten- en middelen als je partner. Hierdoor doet zich de scheve situatie voor dat de tbs-er voor zijn eigendomsdeel van een pand wordt belast in box 1 en zijn ondernemende partner, bij een gerechtvaardigde keuze voor privévermogen, voor zijn/haar eigendomsdeel wordt belast in box 3. Voor de ‘echte’ ondernemer geldt immers de vermogensetikettering. En wordt het pand na jaren niet langer verhuurd aan de IB-onderneming maar aan een derde, dan moet de tbs-er in box 1 afrekenen over de stille reserves, terwijl zijn ex-ondernemende partner, door de vermogensetikettering van destijds, in box 3 niet hoeft af te rekenen. Van het streven naar een gelijke behandeling tussen tbs-er en de ondernemer is in dergelijke gevallen in mijn ogen dus maar bitter weinig terechtgekomen.”

Alternatief

Met die gelijke behandeling als uitgangspunt is er een alternatief voorhanden. Dit alternatief maakt de tbs-regeling van artikel 3.91 Wet IB volledig overbodig. Van Lint legt uit dat de wetgever, om boxarbitrage tegen te gaan, met de tbs-regeling gekozen heeft voor een correctie aan de opbrengstenkant. “Het alternatief is een correctie aan de aftrekkant. Die correctie is er al voor de IB-ondernemer met keuzevermogen. Voor het als privévermogen bestempelde vermogensbestanddeel mag de ondernemer in zijn onderneming de kosten voor het zakelijk gebruik in aftrek brengen tot maximaal het in box 3 in aanmerking genomen voordeel. Verklaar deze aftrekbeperking van artikel 3.17 Wet IB van overeenkomstige toepassing voor het geval een verbonden persoon een vermogensbestanddeel ter beschikking stelt aan de werkzaamheid of de IB-onderneming. De ter beschikkingsteller wordt dan over zijn inkomen uit tbs-vermogen gewoon belast in box 3. En de ondernemer of ROW-genieter kan in box 1 niet méér in aftrek brengen dan hetgeen in box 3 aan ter beschikking gesteld vermogen is belast. Met deze correctie aan de aftrekkant blijf je veel dichter bij het systeem van de Wet IB 2001 en vermijdt je de ellende van de vermogenswinstbelasting. Daarmee kan de artikel 3.91 tbs-regeling met gezwinde spoed de prullenbak in.”

Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Inkomstenbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

68

Gerelateerde artikelen