Een woning is sterk in waarde gedaald. De eigenaar stelt de bank aansprakelijk voor het verlies door waardedaling. Hof Amsterdam wijst de claim van de man af.
De zaak (31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2028) verloopt als volgt. Een man koopt in 2005 een perceel grond. Hij bouwt hier een villa op. Hiervoor vraagt hij een financiering bij de bank aan. Daarbij overlegt hij een taxatierapport. De executiewaarde van de villa na afbouw bedraagt € 990.000. De onderhandse verkoopwaarde bedraagt € 1.100.000. De bank verstrekt uiteindelijk een hypothecaire geldlening tot een totaalbedrag van € 1.100.000. De man probeert inmiddels de villa al jaren tevergeefs te verkopen. Door de crisis is de villa flink in waarde gedaald. Hij stelt de bank aansprakelijk voor de waardedaling. Rechtbank Amsterdam stelt de man in het ongelijk. De man gaat vervolgens in hoger beroep.
 
Voor Hof Amsterdam onderbouwt de man zijn eis onder meer met de stelling dat de bank de zorgplicht heeft geschonden door bij de totstandkoming van de hypothecaire geldlening geen rekening te houden met de mogelijkheid dat als gevolg van een dalende huizenmarkt de verkoopprijs van de villa aanzienlijk in prijs zou kunnen dalen. Ook zou de bank hem hier niet voldoende voor hebben gewaarschuwd.
 
Het hof constateert dat de executiewaarde van de villa in 2006 al lager is dan de gevraagde lening. De bank mocht er – ook al omdat de man als belastingadviseur geacht moet worden tenminste enig inzicht in financiële aangelegenheden te hebben – van uitgaan dat het voor hem duidelijk was dat bij een eventuele (gedwongen) verkoop van de woning de substantiële kans bestond dat de geldlening niet uit de opbrengst daarvan zou kunnen worden afgelost. Tenslotte is het, aldus het hof, een feit van algemene bekendheid dat verkoopprijzen van woningen kunnen stijgen en dalen. Samenvattend oordeelt het hof dat de bank niet aansprakelijk is voor de waardedaling.

Belang voor de praktijk

Wie zijn woning met verlies verkoopt, kan de rente over de ontstane restschuld maximaal vijftien jaar aftrekken (artikel 3.120a Wet IB 2001). Voor deze restschuld geldt de aflossingseis van artikel 3.119c Wet IB 2001 niet. De restschuldregeling is een tijdelijke regeling. Alléén restschulden die tussen 29 oktober 2012 en 31 december 2017 zijn ontstaan vallen hieronder. Schulden van vóór of na deze periode vallen in box 3.
 
Het tijdklemmenbesluit voorziet in de mogelijkheid een spaarproduct (KEW, SEW, BEW, Brede Herwaardering kapitaalverzekering) te beëindigen zonder dat er voor dit spaarproduct al minimaal vijftien respectievelijk twintig jaar jaarlijks is ingelegd. In dat geval wordt de hoge uitkeringsvrijstelling toegepast. Voorwaarde daarbij: de afkoopsom wordt zo veel als mogelijk gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld.
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Civiel recht algemeen

3

Gerelateerde artikelen