Onder het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland mag de Duitse fiscus 10% dividendbelasting heffen over dividenden die een in Duitsland gevestigde vennootschap uitkeert aan een Nederlandse vennootschap. Voorwaarde is dat de Nederlandse vennootschap minimaal 25% van de aandelen in de Duitse vennootschap bezit. Als niet aan deze voorwaarde is voldaan, mag de Duitse fiscus 15% dividendbelasting heffen. Voor de goede orde: het reguliere tarief van de Duitse dividendbelasting (Kapitalertragsteuer) bedraagt 25%* .
Versoepelingen
Onder het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland, dat hoogstwaarschijnlijk op 1 januari 2016 in werking treedt, zijn twee versoepelingen aangebracht voor Duitse deelnemingsdividenden:
- het hiervoor genoemde tarief van 10% wordt verlaagd tot 5%;
- dit lagere tarief geldt al bij een deelnemingspercentage van 10% in plaats van 25%.
Duitse antimisbruikbepaling
Maar het nieuwe verdrag kent nog een versoepeling: Duitsland kent een antimisbruikbepaling op grond waarvan in sommige situaties geen recht bestaat op vermindering van Duitse bronbelasting. In het nieuwe verdrag is vastgelegd, dat deze antimisbruikregel in de relatie met Nederland onder bepaalde omstandigheden niet wordt toegepast.
De betreffende antimisbruikbepaling ziet op situaties waarin kort gezegd:
- de buitenlandse ontvanger van ‘Duits' dividend een onvoldoende actief lichaam is; èn:
- de aandelen in de buitenlandse ontvanger worden gehouden door een (of meer) partij(en) die, als zij het ‘Duitse' dividend zelf zou(den) hebben ontvangen, niet in aanmerking zou(den) komen voor de verlaging van de Duitse bronbelasting**.
Vermindering I: voor de Nederlandse DGA
In het nieuwe verdrag is bepaald, dat de bovengenoemde Duitse antimisbruikmaatregel niet geldt, als een in Nederland woonachtige natuurlijke persoon de aandelen in een GmbH niet rechtstreeks bezit, maar via een of meer Nederlandse (tussen)holdings. In dat geval bestaat recht op vermindering van de Duitse dividendbelasting tot 5%***.
Echter: als de Duitse belastingautoriteiten kunnen aantonen dat de tussenplaatsing van een of meer Nederlandse (tussen)holdings, is ingegeven door fiscale motieven, geldt de antimisbruikregeling weer wèl. Hiervan is evenwel géén sprake (dus wèl recht op vermindering) als het uitkeren van inkomen door de Nederlandse (tussen)holding(s) aan haar aandeelhouder(s)/natuurlijke perso(o)n(en), in Nederland wordt belast.
Concreet: onder het nieuwe verdrag mag in de situatie waarin een in Nederland wonende natuurlijke persoon (directeur/groot-aandeelhouder, DGA) een Nederlandse personal holding heeft, die op haar beurt minimaal 10% van de aandelen bezit in een Duitse GmbH, dividend van de GmbH met slechts 5% Duitse dividendbelasting worden belast. Immers, als de Nederlandse personal holding dividend aan haar DGA zou uitkeren is Nederlandse belasting**** verschuldigd. Dat geldt óók als de holding verder geen activiteiten ontplooit.
Vermindering II: via de consolidatietoets
Voor het geval niet is voldaan aan de voorwaarden voor ‘Vermindering I', kent het nieuwe verdrag een tweede verminderingmogelijkheid. Voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse aandeelhouder/rechtspersoon een voldoende actief lichaam is, betrekken de Duitse belastingautoriteiten niet alleen de Nederlandse aandeelhouder/rechtspersoon in de overwegingen, maar ook de met haar gelieerde Nederlandse ondernemingen. Als de groep, op geconsolideerde basis bezien, een of meer ondernemingen drijft, is de Duitse antimisbruikbepaling niet van toepassing en geldt voor het dividend vanuit Duitsland een verlaagd tarief dividendbelasting.
Moeder-dochterrichtlijn
Als het verdrag en de Duitse nationale wetgeving het de Duitse fiscus mogelijk maken om dividendbelasting te heffen over ‘uitgaande' deelnemingsdividenden, kan de (Nederlandse) aandeelhouder onder voorwaarden nog een beroep doen op de EU-moeder-dochterrichtlijn. Echter, de moeder-dochterrichtlijn biedt de fiscale autoriteiten van de EU-lidstaten de ruimte om nationale antimisbruikregels toe te passen. Zeker in situaties waarin een Duitse vennootschap dividend uitkeert aan een zuivere (Nederlandse) holding met een Nederlandse DGA, pleegt de Duitse belastingdienst dat de doen, zelfs als aan de voorwaarden van de moeder-dochterrichtlijn is voldaan.
Deelnemingsdividend uitstellen?
In die situaties kan het verstandig zijn een voorgenomen dividenduitkering uit te stellen tot het nieuwe verdrag in werking is getreden (zoals gezegd is dat hoogstwaarschijnlijk op 1 januari 2016). Ook dan biedt de Moeder-dochterrichtlijn de Duitse fiscus nog de mogelijkheid eigen antimisbruikregels toe te passen, maar in het nieuwe verdrag met Nederland is expliciet vastgelegd, dat in de situatie van een Nederlandse holding met een in Nederland wonende DGA, geen misbruik wordt verondersteld. Daarom komt men in die situatie in aanmerking voor het 5%-tarief. Via de moeder-dochterrichtlijn kan die 5% tot 0 worden teruggebracht.
Let op: een Nederlandse vennootschap die dividend uitkeert, mag de moeder-dochterrichtlijn automatisch toepassen als aan de voorwaarden is voldaan. In Duitsland moet de dividendgerechtigde vooraf – via een voorgeschreven formulier – goedkeuring van de belastingautoriteiten vragen. Als dat niet is gebeurd, en er teveel dividendbelasting is ingehouden, kan de belanghebbende bij de Duitse fiscus een verzoek indienen om de teveel betaalde belasting te restitueren.
* te verhogen met 5½% solidariteitstoeslag (over de dividendbelasting).
** als de ontvanger een in Nederland woonachtige natuurlijke persoon is, heft de Duitse fiscus 15% dividendbelasting.
*** mits de deelneming in de GmbH een percentage van minimaal 10% omvat.
**** namelijk 25% aanmerkelijkbelangheffing.
Bron: BDO
31