In Duitsland gevestigde ondernemingen vallen – afhankelijk van hun rechtsvorm – niet alleen onder de Einkommensteuer of de Körperschaftsteuer, maar ook onder de Gewerbesteuer. Dat geldt ook voor Duitse ondernemingen met een (of meer) Nederlandse eigena(a)r(en).

Gewerbesteuer en vrijstelling ervan

De Gewerbesteuer, vrij vertaald: bedrijfsbelasting, is een (substantiële) winstbelasting op gemeenteniveau. Er gelden echter uitzonderingen, waarop hier niet nader wordt ingegaan. Bovendien kunnen ondernemingen die uitsluitend eigen onroerend goed – en daarnaast eventueel ander vermogen - beheren en gebruiken, een beroep doen op een vrijstelling. Deze vrijstelling ziet op het deel van het bedrijfsresultaat dat is behaald met het beheer en gebruik van eigen onroerend goed.

Vrijstelling niet van toepassing als het enige onroerende goed wordt verkocht

Bij verkoop van (het enige of het laatste) onroerend goed gedurende het boekjaar, bestaat alleen recht op de gedeeltelijke vrijstelling van Gewerbesteuer als tegelijkertijd de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en de vennootschap wordt geliquideerd.
 
Dit blijkt uit een casus die al jaren geleden speelde. Recent heeft de belastingrechter (Finanzgericht) van Berlin-Brandenburg beslist, dat deze vrijstelling niet van toepassing is in de situatie waarin gedurende het jaar het enige onroerend goed wordt verkocht, waarna de (overige) bedrijfsactiviteiten worden voortgezet.
 
In de betreffende casus kocht een vennootschap in juli 2006 een stuk bebouwde grond, dat zij al in februari 2007 weer verkocht. De vennootschap had weliswaar het voornemen om in overeenstemming met de doelomschrijving in haar statuten (aan- en verkoop en ontwikkeling, verhuur en verpachting van onroerend goed) actief te blijven, maar kon dat om economische redenen niet uitvoeren. De vennootschap verwierf daarom alleen nog inkomsten uit (overig) vermogen. De in de aangiftes Gewerbesteuer over deze twee jaren geclaimde vrijstelling werd door de belastingdienst (Finanzamt) niet gehonoreerd. Zoals gezegd heeft de rechtbank zich daar nu bij aangesloten. De vrijstelling geldt namelijk alleen als gedurende de gehele aangifteperiode sprake is van het beheer en gebruik van eigen onroerend goed, het beheer van overig vermogen mag slechts bijzaak zijn. Aan deze voorwaarde is niet voldaan als het beheer van onroerend goed eindigt door verkoop van het enige (of laatste) onroerend goed en de activiteiten van de onderneming zich daarna beperken tot het beheer van overig vermogen. Dat de vennootschap plannen met onroerend goed heeft, is voor de vrijstelling niet relevant; er moet sprake zijn van daadwerkelijk gebruik van onroerend goed.

Bron: BDO

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

0

Gerelateerde artikelen