Twee of meer ondernemers die in Nederland zijn gevestigd kunnen voor de btw als fiscale eenheid worden aangemerkt als ze financieel, economisch en organisatorisch zodanig zijn verweven dat ze een eenheid vormen. De Hoge Raad heeft op 11 oktober 2013 in een arrest nadere invulling gegeven aan de economische verwevenheid.
Economische verwevenheid
Op basis van vaste jurisprudentie zijn ondernemers onderling economisch verweven in de volgende gevallen:
1.De ondernemers hebben in hoofdzaak hetzelfde economische doel. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als zij een gemeenschappelijke klantenkring hebben.
2.De ene ondernemer oefent in hoofdzaak aanvullende activiteiten uit voor de andere onderneming.
Wanneer nu precies sprake is van ‘in hoofdzaak' is nog steeds niet helemaal duidelijk. Tot het arrest werd in de praktijk veelal aangenomen dat ‘in hoofdzaak' meer dan 50% betekende. Bovendien zouden alle drie de verwevenheden afzonderlijk van elkaar moeten worden beoordeeld.
Arrest
De Hoge Raad moest oordelen over een bestaande fiscale eenheid tussen een houdstermaatschappij met twee dochterondernemingen. Een derde dochteronderneming wil zich bij de fiscale eenheid voegen. Aan de organisatorische en financiële verwevenheid wordt voldaan. In geschil is de economische verwevenheid. De derde dochteronderneming behaalt namelijk slechts 22% van haar omzet uit prestaties aan (de entiteiten binnen) de fiscale eenheid en 3,3% uit prestaties aan gezamenlijke klanten. De Belastingdienst nam het standpunt in dat 25,3% minder dan de vereiste 50% was en dat daarmee niet werd voldaan aan de economische verwevenheid.
De Hoge Raad komt echter wel tot economische verwevenheid. De Hoge Raad komt tot dit oordeel omdat de houdstermaatschappij alle aandelen van de drie dochterondernemingen bezit, al deze dochterondernemingen bestuurt tegen vergoeding en dat tussen de ondernemingen onderling niet-verwaarloosbare economische betrekkingen bestaan. Dat de derde dochteronderneming het grootste gedeelte van haar omzet behaalt uit prestaties aan derden doet hier niet aan af.
Op basis van het arrest zullen ondernemers eerder dan voorheen in economisch opzicht met elkaar zijn verweven. Hierdoor kan dus eerder sprake zijn van een fiscale eenheid btw. De Hoge Raad lijkt de drie verwevenheden meer in onderlinge samenhang te bezien. Dit was al in een eerdere zaak door de Advocaat-Generaal verkondigd. Toen heeft de Hoge Raad daar geen woorden aan vuil gemaakt. In de onderhavige zaak zorgen de financiële en organisatorische verwevenheid ervoor dat ook sprake is van economische verwevenheid. Belangrijk is wel dat de onderlinge economische betrekkingen niet-verwaarloosbaar zijn. Daarover zal dus in de praktijk discussie kunnen ontstaan.
Let op! De onderdelen van een fiscale eenheid zijn allen hoofdelijk aansprakelijk voor de btw-schulden van de fiscale eenheid zodra de Belastingdienst een beschikking heeft afgegeven. Als aan de materiële vereisten voor een fiscale eenheid wordt voldaan, kunnen partijen ook zonder beschikking handelen als fiscale eenheid. Zonder beschikking kan de Belastingdienst de hoofdelijke aansprakelijkheid niet inroepen. In een situatie waarbij getwijfeld kan worden aan één van de individuele verwevenheden kan het verstandig zijn om toch een beschikking aan te vragen. Daarmee bestaat zekerheid over het feit dat er een fiscale eenheid is. Wel geldt dan de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw.
Bron: BDO
34