In de praktijk komt het regelmatig voor, dat belastingplichtigen na de expiratie van een lijfrentecontract geen beslissing nemen over de vraag wat men met het expiratiekapitaal wenst te doen. Hierbij kan de redelijke termijn worden overschreden.
De Hoge Raad heeft op 28 maart 2014 beslist dat de belastingheffing plaats moet vinden in het jaar waarin deze redelijke termijn wordt overschreden (en dus niet in het jaar van expiratie).
In art. 3.133, lid 3 Wet IB 2001 is inmiddels opgenomen wat onder een redelijke termijn moet worden verstaan bij lijfrenten. De redelijke termijn eindigt op 31 december van het jaar na expiratie (bij overlijdenssituaties krijgt men nog een jaar langer). Wordt de redelijke termijn overschreden, is fiscaal sprake van afkoop. De termijnen lijken ruim voldoende, maar de praktijk is weerbarstig. Het is regelmatig aan de orde, dat belastingplichtigen geen initiatief nemen met betrekking tot het aanwenden van het lijfrentekapitaal. Dit kan leiden tot een fictieve afkoop en dus wellicht ongewenste belastingheffing. Dit kan eenvoudig worden voorkomen.
Bron: BDO
0