Hof Arnhem-Leeuwarden concludeert dat de Belastingdienst een eigenwoningreserve ten onrechte niet op € 0 heeft vastgesteld.
De zaak (
Hof Arnhem-Leeuwarden 14 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2100) verloopt als volgt. Een man koopt samen met zijn partner een woning voor € 1.080.000, ieder voor 50%. De man brengt € 60.000 eigen geld in en zijn partner € 265.000. Voor het restant van de koopsom lenen zij samen in totaal € 755.000. Tot en met 2012 lost de partner € 175.000 af op de lening. In 2012 verbreken de man en zijn partner het partnerschap. Bij de verdeling krijgt de partner de woning, die op dat moment een waarde heeft van € 890.000, toebedeeld.
De man en zijn (ex-)partner verzoeken de inspecteur om een beschikking eigenwoningreserve. De inspecteur geeft de gevraagde beschikking af en concludeert dat het aandeel van de man in de eigenwoningreserve € 101.325 bedraagt. De man is het niet eens met de beschikking.
Hof Arnhem-Leeuwarden is van mening dat de inspecteur de eigenwoningreserve van de man ten onrechte niet op nihil heeft vastgesteld. Doorslaggevend voor het hof is dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aflossing op de eigenwoningschuld volledig door de partner zijn gedaan. Het samenlevingscontract bepaalt dat de man daardoor een schuld van € 190.000 heeft aan de partner. Deze schuld kwalificeert als eigenwoningschuld van de man. Dit heeft tot gevolg dat bij vervreemding van zijn aandeel in de woning de totale waarde van zijn eigenwoningschuld hoger is dan de waarde van de zijn aandeel in de woning. De eigenwoningreserve van de man is dus € 0.
Belang voor de praktijk
Er is niet veel jurisprudentie over de toepassing van de bijleenregeling. Bovenstaande procedure is dan ook een zeldzaamheid. Tot 2013 is in artikel 3.119b, lid 2 Wet IB 2001 (tekst 2012) opgenomen dat een belastingplichtige en zijn gewezen partner op verzoek de eigenwoningreserve aan ieder van hen toegerekend kunnen krijgen naar de mate van ieders gerechtigdheid tot het vervreemdingssaldo van de eigen woning. Het gaat daarbij om situaties waarin de gewezen partner op grond van een verrekenbeding recht heeft op een deel van de meerwaarde van de woning. Het verrekenbeding moet vooraf zijn opgemaakt, bijvoorbeeld, zoals in de onderhavige procedure, in een samenlevingsovereenkomst. De gewezen partners dienen gezamenlijk het verzoek in.
Met ingang van 2013 is art. 3.119b lid 2 vervallen. Achtergrond hiervan is het vervallen van de keuzeregeling voor de toerekening van de eigenwoningreserve.
Onder de huidige wetgeving zou de uitkomst van de procedure heel anders uitpakken. Met ingang van 2013 kan er namelijk geen eigenwoningschuld tussen partners meer ontstaan. Het bedrag van € 190.000 dat de man aan zijn partner schuldig was kwalificeert niet meer als eigenwoningschuld. Met als gevolg dat de man een eigenwoningreserve realiseert.
Onder het huidige recht is de oplossing gelegen in een aanpassing van het samenlevingscontract. Partijen komen in geval van aflossing van de lening door een van de partners geen vordering overeen maar spreken af dat de aflossing leidt tot een wijziging van de onderlinge schuldverhouding (artikel 6:10 BW). Een aflossing van de partner komt dan alleen ten goede aan de partner. Voor de geldverstrekker zal dit meestal niet uitmaken want beide partners zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. De vervreemding van de woning werkt dan als volgt uit:
Man koopt 50% woning (€ 540.000)
Zijn aandeel in de schuld is € 540.000 minus eigen geld € 60.000 = € 480.000
Partner 50% woning (€ 540.000)
Haar aandeel in de schuld is € 540.000 minus eigen geld € 265.000 = € 275.000 EWS
Vervolgens lost zij nog € 175.000 af. Dan resteert voor haar nog een EWS van € 100.000.
Vervreemding helft woning door man € 890.000 : 2 = | € 445.000 |
Stand eigenwoningschuld | € 480.000 |
Vervreemdingssaldo | negatief |
Eigenwoningreserve | nihil |
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
10