Het niet-aangegeven deel van het totale nagelaten vermogen in de erfbelasting steeg van 22,2 procent in 2011 naar 39,2 procent in 2021. De stijging van het niet-aangegeven vermogen lijkt goeddeels het gevolg van toegenomen belastingontwijking. Dat constateren
Milan en Misha van Denderen, respectievelijk financieel econoom en filosoof/marktanalist, in een artikel in het economenvakblad ESB. Een langere verjaartermijn voor erfbelasting en een verplichte aangifte van nalatenschappen, ook die onder de vrijstelling vallen, kunnen ontwijking tegen gaan, zo stellen de auteurs voor.
De auteurs vinden de toegenomen ontwijking verrassend, omdat in de wetswijziging van 2010 niet alleen de vrijstellingen werden verhoogd, maar ook de tarieven werden verlaagd. "Er was dus minder reden om te ontwijken." De staatssecretaris van Financiën suggereerde dat de bestaande vrijstellingen wellicht meer gebruikt werden. "Dat kan de toename in het niet-aangegeven vermogen echter zeer beperkt verklaren. De ontwijking is dus wel degelijk toegenomen", zo weerleggen de Van Denderens de suggestie van de staatssecretaris.
Dat de ontwijking toch is toegenomen kan volgens de auteurs te wijten zijn aan de onderbezetting bij de fiscus. In 2011 was er 29.010 fte werkzaam bij de Belastingdienst en in 2021 was dat 24.119 (Belastingdienst, 2024). De aanname is dan dat de bezetting op de afdeling verantwoordelijk voor de inning van erfbelasting een vergelijkbare ontwikkeling heeft doorgemaakt met een navenant forse daling, terwijl het aantal nalatenschappen in diezelfde periode met een kwart toenam en het totaal nagelaten vermogen met meer dan de helft. "De controle zal daardoor waarschijnlijk minder effectief zijn geworden en dat vergemakkelijkt ontwijking. Meer controle is dus wenselijk om het risico te verminderen op ontwijking", verwachten de auteurs.
Het artikel in het ESB is vrij toegankelijk op de website van het vakblad.
Bron: ESB
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Schenk- en erfbelasting