Voor volgend jaar gelden nieuwe schijven en tarieven in de inkomsten-, vennootschaps-, schenk- en overdrachtsbelasting.

NB: op 28 september 2022 is dit overzicht op twee punten gecorrigeerd: 1) de startersvrijstelling overdrachtsbelasting bedraagt in 2023 € 440.000 en niet € 405.000, en 2) de afbouw van de algemene heffingskorting is met ingang van 2025 en niet met ingang van 2023 afhankelijk van het verzamelinkomen.

Inkomstenbelasting

Box 1

  • Schijven en tarieven
    In 2023 daalt het tarief van de laagste belastingschijf naar 36,93%. Het kabinet wil werken meer lonend maken en dat werkenden minder belasting betalen over hun inkomen. Daartoe is het grensbedrag van de belastingschijven verhoogd en het tarief in de eerste belastingschijf verlaagd. Vanaf 2023 zien de belastingschijven en -tarieven voor box 1 er als volgt uit:

    AOW-gerechtigd en geboren na 1945:

    AOW-gerechtigd en geboren voor 1946:

    De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet daalt volgend jaar met 0,07%. Dat geldt zowel voor de werkgeversbijdrage als voor de bijdrage die onder andere uitkeringsgerechtigden verschuldigd zijn over hun pensioen-, stamrecht- en lijfrente-uitkeringen:
  • Tariefcorrectie
    Aftrekbare kosten kunnen in 2023 tegen een tarief van maximaal 49,50% in aftrek worden gebracht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de lijfrente-aftrek. Voor veel aftrekposten geldt echter de zogeheten tariefcorrectie waardoor deze in 2023 nog maar tegen een tarief van 36,93% in aftrek kunnen worden gebracht.

    Als het inkomen van een belastingplichtige in de hoogste schijf inkomstenbelasting (49,50% in 2022 en 2023) wordt belast, dan worden aftrekbare kosten ook tegen dit tarief in aanmerking genomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan lijfrenteaftrek. Op deze hoofdregel zijn belangrijke uitzonderingen gemaakt. Bijvoorbeeld voor de aftrekbare kosten van de eigen woning, zoals eigenwoningrente, erfpachtcanons en de bemiddelingsnota van de hypotheekadviseur. Deze kosten worden maximaal in aanmerking genomen tegen een tarief van nu 40% (2022). Dat is dus 9,5% lager dan waartegen de inkomsten uit de eigen woning – met name het eigenwoningforfait – maximaal worden belast. Met ingang van 2023 wordt de tariefcorrectie verder verhoogd.

    In onderstaand overzicht is de ontwikkeling van de tariefcorrectie tot en met 2023 te zien:

    De tariefcorrectie geldt niet alleen voor de aftrekbare kosten van de eigen woning, maar ook voor de volgende aftrekbare posten. Het betreft:
    • ondernemersaftrek;
    • MKB-winstvrijstelling;
    • terbeschikkingstellingsvrijstelling;
    • aftrek van onderhoudsverplichtingen (alimentatie);
    • aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten;
    • aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten;
    • aftrek van scholingsuitgaven;
    • giftenaftrek;
    • restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren;
    • verliezen op beleggingen in durfkapitaal.

      Voorbeeld
      Carla en Bas zijn vorig jaar gescheiden. Carla moet aan Bas jaarlijks € 13.200 alimentatie betalen. Carla kan, gezien haar inkomen van ruim € 110.000 de alimentatie bij haar aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2022 aftrekken tegen 40%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2022 € 13.200 -/- (40% x € 13.200 = € 5.280) = € 7.920. In 2023 is aftrek nog slechts mogelijk tegen 36,93%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2023 € 13.200 – (36,93% x € 13.200 = € 4.874) = € 8.326. Haar netto lasten stijgen hierdoor met € 406.
  • De eigen woning in 2023
    Volgend jaar wijzigt de eigenwoningregeling op meerdere punten. Het tarief waartegen onder andere de hypotheekrente maximaal in aftrek kan worden gebracht, daalt in 2023 en komt uit op 36,93%. Ook de ingezette beperking van de Hillen-aftrek wordt voortgezet. Hieronder staat de tabel met daarin de wijzigingen voor 2023.
  • Afbouw zelfstandigenaftrek
    De zelfstandigenaftrek – in feite een fiscaal douceurtje om ondernemerschap te stimuleren – wordt stapsgewijs afgebouwd. In het Belastingplan 2023 wordt voorgesteld deze afbouw te versnellen. Met ingang van 2023 wordt de zelfstandigenaftrek afgebouwd van € 6.310 in 2022 naar € 900 in 2027:

    Belang voor de praktijk: Er is in Nederland veel schijnzelfstandigheid. Dat moet bestreden worden. Dit is één van de maatregelen om schijnzelfstandigheid terug te dringen. Hiermee wordt het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen, teruggedrongen. Tegenover de versnelling van de afbouw van de zelfstandigenaftrek staat gedurende de kabinetsperiode een verhoging van de arbeidskorting. Hiervan profiteren zelfstandigen én werknemers.

    De aanvankelijk aangekondigde afbouw van de zelfstandigenafbouw verliep langzamer. In 2030 zou deze dan nog maar € 1.200 bedragen. In het Belastingplan 2023 is het tempo en de afbouw verder versneld ten opzichte van deze oorspronkelijke plannen. De startersaftrek blijft vooralsnog ongewijzigd. In 2023 worden fiscale ondernemersregelingen geëvalueerd. Daaronder valt ook de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
  • Afschaffen FOR
    De regeling van de fiscale oudedagsreserve (FOR) houdt in dat een zelfstandig ondernemer jaarlijks een deel van de winst op zijn (fiscale) balans mag reserveren voor een oudedagsvoorziening. Deze reservering gaat ten laste van de belastbare winst. Hiermee stelt de ondernemer de belastingheffing over dit bedrag uit. Het is de bedoeling dat de FOR op enig moment wordt omgezet in een ‘echte’ oudedagsvoorziening, namelijk door omzetting in een lijfrentevoorziening. In de praktijk gebeurt dat maar in ongeveer de helft van de gevallen. Met ingang van 2023 is het niet langer mogelijk om een deel van de winst toe te voegen aan de FOR. Een bestaande FOR wordt op basis van de huidige regels afgewikkeld. In feite wordt de FOR daarmee ‘bevroren’. Het overgangsrecht voor bestaande fiscale oudedagsreserves wordt opgenomen in art. 10a.29 Wet IB 2001.

    Belang voor de praktijk: Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat omzetting van de FOR in een lijfrentevoorziening nooit verplicht is gesteld. Daarmee heeft de ondernemer een middel om de belastingheffing over een deel van de winst vele jaren uit te stellen. De huidige regeling is dan ook niet meer van deze tijd. Het kabinet kiest niet voor modernisering van de regeling maar voor uitfasering, zij het dat de daadwerkelijke uitfasering nog decennia op zich laat wachten. Er is immers geen enkel afbouwpad voorgesteld. Dat achten wij onwenselijk. We gaan ervan uit dat er – per 2023 of in de toekomst – alsnog een afbouwpad komt. Daar valt ook veel voor te zeggen.

    Een bestaande FOR kan nu en in de toekomst worden omgezet in een lijfrentevoorziening. Het lijkt ons niet dat ondernemers, zo lang zij nog ondernemen, hier haast mee zullen gaan maken. Ondernemers kunnen het geld voor omzetting vaak helemaal niet missen. Het zit ‘vast’ in de onderneming of het geld kan beter besteed worden om te ondernemen. En niet zelden hebben ondernemers het geld ook helemaal niet. Bovendien, zo blijkt wel, willen veel ondernemers de FOR helemaal niet omzetten in een lijfrentevoorziening maar ‘misbruiken’ zij de regeling voor langdurig belastinguitstel.
  • Afschaffen middelingsregeling
    De middelingsregeling is bestemd voor mensen met sterk wisselende inkomens. Is er in een periode van drie jaar één jaar met een hoog inkomen, dan is er in dat jaar een piek in de belastingheffing. Zou het inkomen gelijkmatig over de drie jaar zijn genoten, dan zou de totale belastingdruk lager zijn. Met de middelingsregeling wordt deze lagere totale belastingdruk alsnog bereikt. Maar de middelingsregeling wordt met ingang van 1 januari 2023 afgeschaft. Het laatste tijdvak waarover nog gemiddeld kan worden is 2022 tot en met 2024. Dit volgt uit het overgangsrecht dat wordt opgenomen in art. 10a.28 Wet IB 2001. Dit besluit komt niet zomaar uit de lucht vallen. Uit een evaluatie van de regeling is gebleken dat de regeling maar beperkt doelmatig en doeltreffend is.

    Belang voor de praktijk: Een piek in het inkomen zou voor kunnen komen doordat een pensioen- of lijfrentegerechtigde bij pensioeningang kiest voor uitkering van een ‘bedrag ineens’. Deze mogelijkheid bestaat pas vanaf 1 juli 2023. De eventuele ‘zware’ belastingdruk over het ‘bedrag ineens’ kan met de afschaffing van de middelingsregeling niet meer gematigd worden.

Box 2

In 2023 blijft het tarief voor inkomen uit aanmerkelijk belang ongewijzigd:

Voorgesteld wordt om per 2024 twee schijven te introduceren in box 2 met een basistarief van 24,5% voor de eerste € 67.000 (bedrag 2024) aan inkomsten en een tarief van 31% voor het meerdere. Met deze maatregel beoogt het kabinet om dga’s te stimuleren om jaarlijks een deel van de winst van hun bv in de vorm van dividend te laten uitkeren om zo uitstel van belastingheffing te beperken.

Box 3

Het tarief inkomstenbelasting over het inkomen in box 3 wijzigt de komende jaren. De wijziging van het tarief in de komende jaren is opgenomen in onderstaande tabel:

Herstelwet

De herstelwet regelt de wijze waarop de Belastingdienst tegemoet gaat komen aan box 3-spaarders die tijdig bewaar hebben aangetekend tegen hun aanslag inkomstenbelasting 2017-2020 en voor nog niet definitief opgelegde aanslagen 2021 en 2022.

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad het zogenaamde Kerstarrest gewezen over de belastingheffing in box 3. De kern van dit arrest is dat het box 3-stelsel in bepaalde gevallen in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor die situaties moet herstel plaatsvinden. Om het box 3- stelsel in lijn te brengen met het Kerstarrest maakt de regering onderscheid tussen het verleden, het heden en de toekomst:

  • Verleden
    Als onderdeel van het Belastingplan 2023 is het voorstel Wet rechtsherstel box 3 gepubliceerd. Het rechtsherstel over de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 is reeds per 1 juli 2022 in gang gezet op grond van het Besluit rechtsherstel box 3. Op basis van het Kerstarrest en het Beleidsbesluit worden ook aanslagen over de kalenderjaren 2021 en 2022 lager vastgesteld indien de nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen lager uitkomt dan de oorspronkelijke berekening in box 3. Dit wetsvoorstel is de wettelijke vertaling van het Beleidsbesluit en werkt daarom terug tot en met 1 juli 2022.

    Het kabinet heeft besloten om het rechtsherstel voor de belastingplichtigen die over de jaren 2017-2020 bezwaar hebben aangetekend uit te voeren volgens de forfaitaire spaarvariant. Dit geldt ook voor alle belastingplichtigen van wie de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Dit betreft onder andere belastingplichtigen over de jaren 2021 en 2022. De forfaitaire spaarvariant houdt in dat de Belastingdienst automatisch een nieuwe berekening maakt die aansluit op de werkelijke verdeling van spaargeld en beleggingen. Met ander woorden: de fictieve verdeling vervalt.

    Spaargeld wordt belast op basis van de gemiddelde rente op spaargeld in het betreffende belastingjaar. Beleggingen en overige bezittingen worden belast op basis van het meerjarig gemiddelde rendement. Voor schulden gaat de Belastingdienst uit van de gemiddelde rente op hypotheekschulden. De percentages die binnen deze forfaitaire spaarvariant zijn vastgesteld zijn als volgt:

    De belastingplichtige stelt vast wat zijn vermogen per vermogenscategorie is en vermenigvuldigt dit met het daarbij behorende forfaitaire rendement. De op deze manier berekende forfaitaire rendementen moeten bij elkaar worden opgeteld en vervolgens gedeeld door het totaal van de drie vermogenscategorieën. Dit vormt het gemiddeld rendement. Het gemiddeld rendement wordt vermenigvuldigd met het totaal van de drie vermogenscategorieën verminderd met het heffingvrij vermogen. De uitkomst van deze berekening levert het voordeel uit sparen en beleggen op.

    Voorbeeld
    Mijnheer Jansen heeft op 1 januari 2021 de volgende bezittingen in box 3:
    Banktegoeden: € 100.000
    Beleggingen: € 100.000
    Heffingvrij vermogen   € 50.000 -/- 
    Belastbaar vermogen € 150.000
     
    De berekening van de box 3-heffing volgens het huidige wettelijke stelsel is als volgt:

    De berekening van de box 3-heffing met toepassing van de herstelwet is als volgt:

    Omdat het voordeel uit sparen en beleggen in de nieuwe berekening lager is dan volgens de oude berekening, wordt het berekende voordeel uit sparen en beleggen voor mijnheer Jansen vastgesteld op € 4.275.

    Voor meer uitleg en rekentools raadpleeg het Dossier Box 3.
  • Partnerverdeling
    Bij het verlenen van rechtsherstel kan het voorkomen dat – door de herrekening van het verzamelinkomen – meer uitgaven voor specifieke zorgkosten of aftrekbare giften in aftrek komen. Een belastingplichtige die vanwege deze herrekening een andere partnerverdeling van de heffingsgrondslag wil toepassen, omdat dit tot een nog hogere belastingteruggave leidt, had dit volgens art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 moeten doen vóórdat de aanslagen van beide partners onherroepelijk vaststonden.

    De uitspraak van de Belastingdienst in het kader van de massaalbezwaarprocedure was op 4 februari 2022, wat betekent dat de aanslagen vanaf die datum onherroepelijk vaststonden. Een wijziging van de partnerverdeling via een verzoek om ambtshalve vermindering is op basis van de huidige wetgeving daarom niet mogelijk. In het wetsvoorstel wordt een voorstel gedaan waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat fiscale partners alsnog een andere verdeling ten aanzien van de extra aftrek kunnen kiezen. Hiertoe kunnen zij een verzoek om ambtshalve vermindering indienen bij de inspecteur of – voor de jaren 2021 en 2022 – een nieuwe aangifte indienen waarin zij hun gezamenlijke keuze kenbaar maken.
  • Ambtshalve vermindering
    In het wetsvoorstel wordt geen specifieke aandacht verleend aan spaarders die geen, of te laat bezwaar hebben gemaakt tegen de vermogensrendementsheffing 2017-2020. Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft recent in de media geopperd dat voor deze groep belastingplichtigen nog wel altijd de mogelijkheid open staat om een verzoek tot ambtshalve vermindering in te dienen. De Belastingdienst heeft in reactie hierop aangeven dat een verzoek niet zal leiden tot een vermindering, maar tot een afwijzing. De Belastingdienst volgt hiermee het oordeel van de Hoge Raad dat mensen die geen bezwaar hebben gemaakt, geen recht hebben op compensatie. Tegen een uitspraak van de Belastingdienst op een verzoek om ambtshalve herziening is overigens wel bezwaar en beroep mogelijk.

Overbruggingswet box 3
De overbruggingswet box 3 bevat overbruggingswetgeving voor de periode 2023-2025 in aanloop naar een nieuwe box 3-systematiek op basis van werkelijk rendement.

  • Heden (2023, 2024 en 2025)
    In lijn met de voor het rechtsherstel gekozen oplossing, is in het voorstel Overbruggingswet box 3 de belastingheffing gebaseerd op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Het vermogen wordt hiertoe onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere vermogenscategorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage.

    Voor het begrip banktegoeden wordt aangesloten bij het begrip deposito zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht (uiteraard met uitzondering van box 1-deposito’s, zoals het tegoed op een lijfrenterekening). Hiermee wordt een duidelijke afbakening van banktegoeden gegeven. Dit betekent dat alle box 3-bezittingen die niet vallen binnen de definitie van deposito en die geen schulden zijn als 'overige bezittingen' worden aangemerkt. Contant geld wordt ook in de categorie banktegoeden opgenomen.

    Voor elke vermogenscategorie wordt een eigen forfaitair rendementspercentage voorgesteld. Voor banktegoeden en schulden wordt hierbij uitgegaan van gemiddelden van het lopende kalenderjaar. Voor de vaststelling van het forfaitaire rendementspercentage voor de vermogenscategorie overige bezittingen wordt voorgesteld om – in lijn met het rechtsherstel – aan te sluiten bij de huidige, in het kalenderjaar 2022 geldende, methodiek voor vaststelling van het forfaitaire rendementspercentage voor overige bezittingen. Deze methodiek is gebaseerd op het langetermijnrendement van zowel onroerende zaken, aandelen als obligaties.

    Het rendement voor elke vermogenscategorie wordt berekend door het toepasselijke forfaitaire rendementspercentage te vermenigvuldigen met de werkelijke waarde van de desbetreffende bezitting of schuld op de peildatum (1 januari van het desbetreffende kalenderjaar). Hiermee wordt de forfaitaire samenstelling van het vermogen losgelaten. Het heffingvrije box 3-vermogen van het huidige box 3-stelsel blijft in stand.
  • Peildatumarbitrage
    Aangezien de waarde van de banktegoeden, overige bezittingen en schulden slechts op één moment in het kalenderjaar – namelijk op de peildatum (1 januari) – wordt bepaald, kan het voor een belastingplichtige gunstig zijn om overige bezittingen vlak voor de peildatum te verkopen en tijdelijk om te zetten in banktegoeden. Na de peildatum worden vervolgens weer bezittingen met het hoge rendementspercentage door de belastingplichtige aangekocht. Het doel hiervan is om een minimale belastingheffing in box 3 te realiseren (‘peildatumarbitrage’).

    Het voorgaande kan ook door het creëren van schulden worden gerealiseerd. Om dat te voorkomen wordt daarom een bepaling voorgesteld. Deze bepaling zorgt ervoor dat het tijdelijk omzetten van vermogensbestanddelen (‘arbitragehandeling’) niet leidt tot een lagere belastingheffing. Onder tijdelijk wordt in dit verband verstaan: drie maanden. Omzettingshandelingen die plaatsvinden binnen een periode van drie maanden waarin een peildatum ligt, worden gezien als arbitragehandeling. Dit betekent dat transacties gedaan vóór 1 oktober en ná 31 maart sowieso niet als arbitragehandeling worden aangemerkt. Ook als sprake is van zakelijke overwegingen is geen sprake van een arbitragehandeling. De belastingplichtige dient dit op verzoek zelf aannemelijk te kunnen maken.
  • Toekomst
    Binnen de voorgestelde systematiek wordt het werkelijk behaalde rendement beter benaderd dan in het huidige stelsel. Maar ook na de voorgestelde aanpassingen is echter nog geen sprake van een heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement. Het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar hoger of lager zijn dan het forfaitair bepaalde rendement.

    De regering werkt aan de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement. Het kabinet is van plan dit nieuwe box 3 stelsel vanaf 2026 in te voeren.

Belang voor de praktijk: Met name de voorgestelde peildatumarbitrage roept bij ons de nodige vragen op. Op welke wijze denkt de wetgever de controle op deze arbitragevorm te gaan geven? Om het systeem te kunnen handhaven, is niet ondenkbaar dat financiële instellingen renseigneringsverplichtingen in de schoenen geschoven gaan krijgen. Dit zal onherroepelijk leiden tot enorme uitvoeringslasten, boven op de kosten voor de aanpassingen die gemoeid zijn met de overgang naar een renseigneringssysteem op basis van werkelijk rendement per 2026. Voor meer uitleg en rekentools raadpleeg het Dossier Box 3.

Box-overstijgend

In 2023 stijgt met name de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. De afbouw van de algemene heffingskorting wordt vanaf 2025 afhankelijk van het verzamelinkomen. Heffingskortingen zijn kortingen op de te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. In het Belastingplan 2023 is een substantiële stijging van de arbeidskorting opgenomen. Deze maatregel past in het streven van het kabinet om werken meer lonend te maken.

De algemene heffingskorting (AHK) die voor iedere belastingplichtige geldt wordt gekort naar mate het inkomen in box 1 toeneemt. Bereikt het box 1-inkomen de hoogste tariefschijf bestaat er geen recht meer op deze heffingskorting. Belastingplichtigen waarvan het inkomen grotendeels bestaat uit inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en inkomen uit sparen en beleggen (box 3) worden niet of nauwelijks geconfronteerd met een korting van de AHK. Met ingang van 2023 is de afbouw van de AHK niet alleen afhankelijk van het box 1 inkomen, maar van het verzamelinkomen, dat bestaat uit het box 1-, box 2- en box 3-inkomen. Met de voorgestelde maatregel beoogt het kabinet een uniforme afbouw van de AHK voor iedere belastingplichtige met hetzelfde verzamelinkomen te realiseren, ongeacht de bron van inkomen.

Zoals al aangekondigd in het coalitieakkoord wordt in het Belastingplan 2023 voorgesteld om de inkomensafhankelijke combinatiekorting vanaf 2025 af te schaffen. Een uitzondering wordt gemaakt voor ouders met (een of meer) kinderen die vóór 1 januari 2025 zijn geboren. Hierna volgt een overzicht van de heffingskortingen 2022-2023.

Vennootschapsbelasting

De schijfgrens voor de vennootschapsbelasting wordt vanaf 2023 verlaagd van € 395.000 (grensbedrag 2022) naar € 200.000 euro. Hierdoor betalen bedrijven eerder het hoge tarief van de tweede schijf. Het tarief in de eerste schijf stijgt in 2023 naar 19% (15% in 2022).

Erf- en schenkbelasting

  • Tarieven
    In 2023 blijft het tarief erf- en schenkbelasting ongewijzigd. De schijflengte is aangepast.
  • Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
    De schenkingsvrijstelling eigen woning vervalt per 2024. Per 2023 wordt deze verlaagd naar € 28.947. Dat is gelijk aan de eenmalige vrijstelling voor schenkingen van ouders aan een kind.

    De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning vervalt de facto per 2023. Wettelijk wordt het anders geregeld: de vrijstelling wordt voor schenkingen van ouders aan kinderen verlaagd naar € 28.947. Maar dit is gelijk aan het bedrag dat ouders ook zonder de verplichte besteding aan de eigen woning eenmalig belastingvrij mogen schenken aan kinderen. Voor schenkingen door anderen dan ouders (derden) geldt normaal gesproken een vrijstelling van € 2.274 (bedrag 2022). De verlaging van de eenmalige vrijstelling voor de eigen woning gaat voor deze schenkingen van derden niet naar € 2.274 maar eveneens naar € 28.947. Voor deze schenkingen van derden blijft dus in beperkte mate de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning in 2023 nog bestaan. In 2024 valt hiervoor echter alsnog het doek. Een schenking van een derde is dan alleen nog maar vrijgesteld tot het bedrag van – nu - € 2.274.

    In samenhang hiermee wordt voorgesteld de huidige spreidingsmogelijkheid – gespreid schenken over maximaal drie jaar – te laten vervallen voor schenkingen voor de eigen woning die voor het eerst in 2023 worden gedaan. Voor schenkingen die in 2022 zijn gedaan wordt spreidingsmogelijkheid beperkt tot twee jaar.

Belang voor de praktijk: Ouders – of anderen – die nog een flinke schenking belastingvrij voor de eigen woning willen doen, moeten haast maken. Vanaf 1 januari 2023 geldt immers een aanzienlijk lagere schenkingsvrijstelling.

Overdrachtsbelasting

Het algemene tarief overdrachtsbelasting tenslotte wordt flink verhoogd. Het tarief voor woningen blijft ongewijzigd. In het coalitieakkoord is afgesproken om het algemene tarief voor de overdrachtsbelasting met ingang van 1 januari 2023 te verhogen van 8% naar 9%. In het vervolg hierop is in de Voorjaars- en Augustusbesluitvorming voorgesteld om het algemene tarief verder te verhogen tot 10,4%.

Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden/Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Belastingrecht algemeen

Dossiers: Prinsjesdag 2022, Box 3

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

3128

Gerelateerde artikelen