Een achterblijvende partner heeft niet de volledige economische eigendom zolang de ex-partner een belang heeft bij de waardeontwikkeling van een voormalig echtelijke woning. Hof Amsterdam oordeelt dat een deel van de hypotheekrente niet aftrekbaar is.
Deze zaak verloopt als volgt. Een vrouw en een man hebben op 15 oktober 1998 een stuk grond gekocht waarop zij een woning bouwen. De onroerende zaak is voor ⅔ deel eigendom van de vrouw en voor ⅓ deel eigendom van de man. Ter financiering van de aankoop van de grond en de bouw van de woning sluiten zij een hypothecaire geldlening. In de samenlevingsovereenkomst die zij op dezelfde datum hebben afgesloten, hebben zij onder andere opgenomen dat de verschuldigde hypotheekrente naar rato van ieders inkomen wordt gedragen.
De partners wonen tot juli 2013 samen in de woning. Daarna gaan zij uit elkaar en betrekt de man een huurwoning. De vrouw en de kinderen blijven achter in de woning. Tot juni 2016 betaalt de man de helft van de verschuldigde hypotheekrente. Vanaf 1 juni 2016 betaalt de vrouw alle verschuldigde hypotheekrente.
Bij de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2016 trekt de vrouw de volledige hypotheekrente af. De Belastingdienst corrigeert de aangifte en stelt dat de vrouw slechts recht heeft op aftrek van ⅔ deel van de hypotheekrente. De vrouw is het hier niet mee eens en stelt dat zij recht heeft op de aftrek van de volledige hypotheekrente omdat zij de volledige economische eigendom van de woning heeft.
Hof Amsterdam constateert dat de woning pas op 7 mei 2018 volledig is overgedragen aan de vrouw. Vanaf die datum heeft zij 100% van de juridische eigendom van de woning. Tot de datum van overdracht gaat het risico van waardeveranderingen ook de man voor een ⅓ deel aan. De vrouw heeft in 2016 dus niet de volledige economische eigendom van de woning. Met als gevolg dat zij niet de volledige hypotheekrente kan aftrekken.
Belang voor de praktijk
Gaan partners uit elkaar en is er een gezamenlijke eigen woning, dan heeft iedere partner vanaf het moment van uit elkaar gaan slechts recht op aftrek van zijn/haar aandeel van de hypotheekrente. Voor de partner die de woning verlaat, geldt dit recht bovendien gedurende maximaal twee jaar (art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001). De rente moet daarnaast door de betreffende partner verschuldigd worden betaald.
Het verloop van de betaling en aftrek van de hypotheekrente in de onderhavige zaak kan als volgt worden weergegeven:
Periode | Vrouw | Man |
Juli 2013 t/m juni 2015 | Betaald 50% Aftrekbaar 50% |
Betaald 50% Aftrekbaar 33 1/3% |
Juli 2015 t/m mei 2016 | Betaald 50% Aftrekbaar 50%* |
Betaald 50% Aftrekbaar 0% |
Juni 2016 t/m 6 mei 2018 | Betaald 100% Aftrekbaar 66 2/3% | - |
7 mei 2018 t/m heden | Betaald 100% Aftrekbaar 100% |
- |
* Uit de uitspraak blijkt dat de inspecteur de aangifte van de vrouw over het belastingjaar 2016 corrigeert in die zin dat zij slechts recht heeft op aftrek van 66 2/3% van de hypotheekrente. Naar onze mening is dit niet correct als het gaat om de periode van januari t/m mei 2016. Tot 7 mei 2018 is de vrouw voor ⅔ deel eigenaar van de woning wat in principe aftrek van ⅔ deel van de verschuldigde hypotheekrente mogelijk maakt. Omdat de man in de genoemde periode echter 50% van de rente betaalt, drukt de rente slechts voor 50% op de vrouw en zou de aftrek daardoor beperkt moeten worden tot 50% van de hypotheekrente.
Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting