De uitspraak van Rechtbank Breda op 13 juli 2012 dat de bedrijfsopvolgingsregeling in de Succesiewet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, heeft heel wat stof doen opwaaien. Inmiddels is Staatssecretaris Weekers van Financiën de regeling voor massaal bezwaar gestart. Bezwaarschriften van belastingplichtigen die zich beroepen op de uitspraak van de rechtbank worden aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet. Dat weerhoudt de rechtbanken echter niet om uitspraken te doen in lopende beroepszaken over de bedrijfsopvolgingsregeling. En zo blijkt dat Rechtbank Arnhem en recentelijk ook Rechtbank Haarlem de visie van Breda niet delen.
De verdeeldheid van de rechtbanken heeft geen invloed op de proefprocedures die worden gestart met de zes geselecteerde zaken, benadrukt Arnaud Booij. "De uitspraken zien hier niet op, maar enkele geselecteerde zaken liggen al wel bij de rechtbanken die de zaken versneld zullen behandelen."
Gelijke versus ongelijke gevallen
De verdeelheid tussen de rechtbanken heeft alles te maken met de interpretatie van het begrip 'gelijkheidsbeginsel'. Uitgangspunt van dit beginsel is dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Van belang is dus of er sprake is van gelijke gevallen en zo ja of een ongelijke behandeling dan gerechtvaardigd is en tot slot of deze ongelijke behandeling niet verder gaat dan strikt noodzakelijk.
Volgens Rechtbank Breda is er sprake van gelijke gevallen omdat zowel de verkrijging van ondernemingsvermogen als de verkrijging van privévermogen is aan te merken als een verkrijging krachtens erfrecht. De beide andere rechtbanken komen tot de conclusie dat van gelijke gevallen juist geen sprake is. Erfrechtelijke verkrijgingen van ondernemings-en privévermogen brengen immers verschillende risico's met zich mee. Beide rechtbanken baseren zich dus op het doel van de bedrijfsopvolgingsregeling: het voorkomen dat het voortbestaan van een onderneming in gevaar komt met alle gevolgen van dien, zoals het verlies aan werkgelegenheid en economische diversiteit. Bij niet-ondernemingsvermogen (privévermogen of beleggingsvermogen) spelen deze risico's niet.
Dat een ongelijke behandeling gerechtvaardigd is, daar zijn de rechtbanken het wel over eens. Zo overweegt rechtbank Arnhem het volgende: 'ook als er wel sprake is van gelijke gevallen, dan zou een beroep op het gelijkheidsbeginsel toch moeten worden afgewezen. Er is namelijk een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling en dat is het stimuleren van ondernemerschap.'
Hoe ruim is de beoordelingsbevoegdheid?
En dan is er nog het derde en wellicht meest cruciale punt. Gaat de ongelijke behandeling niet verder dan strikt noodzakelijk? Rechtbank Breda vindt van wel. De wetgever heeft zijn ruime beoordelingsbevoegdheid overschreden, door de vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling door de jaren heen steeds verder te verhogen. Bovendien is niet gebleken dat liquiditeitsproblemen zich ook daadwerkelijk voordoen en maakt de faciliteit geen onderscheid tussen het wel of niet aanwezig zijn van liquiditeitsproblemen. Rechtbank Arnhem ziet dit toch anders en trekt de conclusie dat de wetgever zijn ruime beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden. Om redenen van eenvoud en doelmatigheid heeft de wetgever destijds gekozen voor een generieke regeling en deze is niet dusdanig dat sprake is van een 'manifestly illogical or arbitrary rule', ook niet na de verhoging van het vrijstellingspercentage in 2005. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat iedere verhoging plaatsvond na ruggespraak met de praktijk.
Opvallend is dat de wetenschap hier niet van overtuigd is. Herhaalde malen wordt aangestipt dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit verder gaat dan noodzakelijk en dat een afdoende motivering voor de invoering en de verruiming van de vrijstelling ontbreekt ( zie in dit verband: A. de Haan: Bedrijfsvermogen in de Successiewet en het gelijkheidsbeginsel en M. Hoogeveen: De kwaliteit van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving).
De verdeelheid in de praktijk en de wetenschap en tussen de rechtbanken onderling maakt duidelijk hoe ingewikkeld de kwestie is. Arnaud Booij: "Uiteindelijk zal de Hoge Raad moeten oordelen of hier het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. Zelfs als de Hoge Raad concludeert in alle proefprocedures dat van gelijke gevallen geen sprake is dan nog zal de vraag moeten worden beantwoord of de wetgever zijn ruime beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden. Want ook ongelijke gevallen moeten gezien de mate van (on)gelijkheid evenredig worden behandeld."
Mocht de Hoge Raad tot de conclusie komen dat het verschil in fiscale behandeling tussen ondernemings-en privévermogen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dan rest volgens Arnaud Booij wellicht nog de gang naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Bron: Redactie TaxLive
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Schenk- en erfbelasting