De vermogensrendementsheffing kan een buitensporige last vormen voor belastingplichtigen. De totale inkomens- en vermogenspositie is van belang bij de beoordeling of er sprake is van een individuele en buitensporige last.
Dat heeft Hof Amsterdam (23 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:146) besloten. De zaak verloopt als volgt. Bij de aangifte over het belastingjaar 2013 geeft een man bezittingen in box 3 op groot € 157.330, geheel bestaande uit ‘bank- en spaartegoeden en premiedepots in Nederland'. Gezien het gerealiseerde rendement van minder dan 4% is de man het niet eens met de box 3-heffing.
 
Het Hof Amsterdam concludeert dat het reële rendement op risicovrije beleggingen over een lange termijn in aanzienlijke mate afwijkt van het forfaitaire rendement van 4%. De heffing van 1,2% (30% belasting over 4% forfaitair rendement) leidt volgens het hof voor veel belastingplichtigen tot een buitensporige last. Bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporige last speelt de totale inkomens- en vermogenspositie van een belastingplichtige een doorslaggevende rol. Gezien de totale inkomens- en vermogenspositie van de man, is er volgens het hof voor hem echter geen sprake van een individuele en excessieve last. De aanslag inkomstenbelasting blijft ongewijzigd.

Belang voor de praktijk

Eerder is op TaxLive al aandacht geschonken aan het standpunt van de A-G en het Hof Amsterdam inzake een buitensporige last bij de box 3-heffing. Van een buitensporige last is sprake als de belastingheffing zulke verstrekkende gevolgen heeft dat ze in geen verhouding meer staat tot het doel. De meest recente uitspraak van Hof Amsterdam geeft een voor de praktijk interessante aanvulling.
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

1

Gerelateerde artikelen