De forfaitaire rendementspercentages worden per 2017 verlaagd. Momenteel kent box 3 een verondersteld rendement van 4% als uitgangspunt. Dat gaat met ingang van 2017 veranderen.
Dat staat in een
brief van de Directie Algemene Fiscale Politiek aan de Tweede Kamer (zie ook
TaxVisions Special Prinsjesdag 2016). Het vast veronderstelde rendement van 4% wordt vervangen door een gestaffeld verondersteld rendement. Hierbij geldt: hoe meer vermogen, des te hoger het verondersteld rendement. Verder wordt het heffingsvrij vermogen verhoogd naar € 25.000 per belastingplichtige.
Het veronderstelde rendement is opgebouwd uit twee rendementsgrondslagen. Voor rendementsgrondslag I geldt een percentage van 1,63%; voor rendementsgrondslag II geldt een percentage van 5,39%. Aanvankelijk was dit tweede percentage 5,5%, maar dat wordt verlaagd naar 5,39%.
Belang voor de praktijk
De verlaging van het percentage van rendementsgrondslag II zorgt voor een verlaging van de belastingdruk in box 3. In onderstaande tabel is een en ander uitgewerkt.
Vermogensrendementsheffing vanaf 2017 |
Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan | Maar niet meer dan | Wordt toe-gerekend aan rendements-grondslag I (tarief: 1,63%) | En wordt toe- gerekend aan rendements- grondslag II (tarief: 5,39%) | Het forfaitaire rendement bedraagt | De vermogens- rendements-heffing over de grond-slag bedraagt |
€0 | € 75.000 | 67% | 33% | 2,8708% | 0,86124% |
€ 75.000 | € 975.000 | 21% | 79% | 4,6004% | 1,38012% |
€ 975.000 | - | 0% | 100% | 5,39% | 1,617% |
Het kabinet denkt nog verder na over de toekomst van box 3 (lees het onderdeel hierna). De wijzigingen per 2017 kunnen in dat opzicht gezien worden als een tussenstation, niet het eindstation.
Na 2017
Op 20 september 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën zijn
voortgangsrapportage over de box 3-heffing naar de Tweede Kamer gestuurd. Op Prinsjesdag heeft het kabinet aangekondigd toe te willen naar een heffing op het werkelijke rendement. De box 3-heffing zoals die vanaf 2017 geldt en hierboven is omschreven, is een bescheiden stap in die richting.
In de voortgangsrapportage geeft Wiebes aan dat een betere belasting van het werkelijke rendement mogelijk lijkt. Hij presenteert drie varianten:
1. Vermogensaanwasbelasting:
- Bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
- Aandelen, obligaties en derivaten: de werkelijke vermogensaanwas wordt belast, dus de koerswinst, de rente en de dividenden van dat jaar;
- Onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald.
2. Vermogenswinstbelasting:
- Bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
- Aandelen, obligaties en derivaten: werkelijk rendement en dividenden worden belast; vermogenswinst wordt belast bij realisatie, bijvoorbeeld door verkoop;
- Onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald.
3. Forfaitair rendement voor elke vermogenstitel per belastingjaar achteraf vast te stellen
Ogenschijnlijk vertonen de vermogensaanwas- en de vermogenswinstbelasting grote gelijkenis. Er is echter een groot verschil. De vermogensaanwasbelasting belast de waardestijging van het vermogensbestanddeel in een belastingjaar ook al is het nog niet verkocht. Bij de vermogenswinstbelasting is de waardestijging pas belast op het moment dat het vermogensbestanddeel wordt verkocht of vervreemd. In alle varianten wordt het heffingsvrije vermogen omgezet in een heffingsvrije voet.
Belang voor de praktijk
Het kabinet maakt pas een definitieve keuze na overleg met de Tweede Kamer. Daarna kan het wetgevend traject beginnen. De verwachting is dat het kabinet het wetsvoorstel in het najaar van 2018 voorlegt aan de Tweede Kamer. Daarmee is het nog niet gezegd dat we met ingang van 2019 een heffing op het werkelijke rendement hebben. De invoering kost volgens Wiebes ook de nodige tijd.
Lees ook het thema
Box 3.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
4