Toenemende ontevredenheid
Regelmatig laait de discussie en de ontevredenheid over de vermogensrendementsheffing van box 3 op. Zo ook na een arrest van 3 april 2015 waarin de Hoge Raad ingaat op de wijze waarop verhuurde woningen in box 3 worden belast. Hierin zegt de Hoge Raad in meer algemene zin dat het forfaitaire stelsel van box 3 niet in strijd is met het EVRM, tenzij het rendement van 4% voor particuliere beleggers jarenlang niet haalbaar is. Vervolgens nuanceert de Hoge Raad dit enigszins met het oordeel dat het niet voldoende is dat het rendement op bepaalde bezittingen (in casu verhuurde woningen) structureel onder de 4% blijft, zelfs niet als het vermogen van iemand vooral uit die bepaalde bezittingen bestaat. Ondanks deze nuance en de door de Hoge Raad geïntroduceerde 10%-norm (wanneer de waarde van een verhuurde woning bepaald volgens de leegwaarderatio meer dan 10% afwijkt van de werkelijke waarde), zien diverse partijen in dit arrest aanleiding voor het starten van proefprocedures over de rechtsgeldigheid van de forfaitaire vermogensrendementsheffing. Ieder kan het zijne lezen in het arrest, maar het toont wel aan dat box 3 de gemoederen bezighoudt.
Dat het kabinet hier inmiddels niet langer ongevoelig voor is, bleek al uit de toekomstvisie over box 3 bij het Belastingplan 2015 van afgelopen najaar en recent uit een uitlating van minister Dijsselbloem van Financiën. Aan de pers liet de bewindsman afgelopen weekend weten op Prinsjesdag te zullen komen met een alternatief plan voor box 3. Dijsselbloem belooft te 'gaan kijken naar een manier om de vermogensbelasting rechtvaardiger te maken'. Over het 'hoe' laat hij zich niet uit.
Eenvoud voorop
Heithuis, hoogleraar fiscale economie en fiscaal recht aan de UvA respectievelijk OU en verbonden aan BDO, is niet verrast dat Dijsselbloem juist nu aangeeft de vermogensrendementsheffing onder de loep te nemen. "Door het forfaitaire rendement aan te passen, haalt de minister een angel uit de discussie over de vermogensrendementsheffing van box 3. Iedereen staart zich al jaren blind op het forfaitaire rendement van 4%, dat ook al jaren te hoog is. Maar box 3 is veel meer dan dat. Door de aandacht die de veel te hoge 4% trekt, blijven de voordelen van het forfaitair rendementssysteem echter onderbelicht, namelijk eenvoud en het lagere tarief."
Juist de reden van eenvoud maakt dat Heithuis voorstander is van het handhaven van het huidige box 3-systeem in plaats van een eventuele overstap op een vermogenswinstbelasting. "Een vermogenswinstbelasting heeft immers grote nadelen, zeker voor de Staat, vanwege de uitsteleffecten die inherent zijn aan een dergelijke belasting." Neemt niet weg dat ook de hoogleraar pleit voor een meer rechtvaardige heffing. Die kan wat hem betreft gevonden worden in variabele forfaitaire rendementspercentages, afhankelijk van het type belegging. Nu wijkt het forfaitaire rendement van 4% te veel af van het daadwerkelijke rendement dat belastingplichtigen behalen en dat maakt de mensen boos.
Variabele forfaitaire rendementspercentages
Heithuis: "het forfaitair rendement van 4% is voor diverse vermogensbestanddelen al jaren véél te hoog. Dit vaste percentage geldt nu voor alle vermogensopbrengsten, terwijl dividend, rente en huur allemaal andere risicoprofielen hebben. Box 3 leidt ook nog eens tot dubbele belastingheffing over dividend, waar immers ook al vennootschapsbelasting over is betaald. Voor rente en huur geldt dit niet. Dit is van het begin af aan al niet goed verwerkt in het box 3-systeem. Veel rechtvaardiger is het werken met variabele forfaitaire percentages voor de verschillende vermogensbestanddelen, waarbij je dan ook rekening houdt met de heffing van vennootschapsbelasting. Aandelen, obligaties, spaarrekeningen en panden krijgen dan elk hun eigen forfaitaire percentage. Dat percentage kan gemakkelijk worden vastgesteld aan de hand van het gemiddelde rendement van het desbetreffende vermogensbestanddeel van het jaar daarvóór, wat je dan verwerkt in de aangifte over dat jaar. Stel deze gedifferentieerde percentages aan het begin van het jaar vast door middel van een besluit, gelijk dat nu gebeurt voor de marktrente. Dan krijg je een forfaitaire heffing die is gebaseerd op het met het desbetreffende vermogensbestanddeel in het desbetreffende jaar gemiddeld daadwerkelijk behaalde rendement. Daarmee zullen veel bezwaren tegen een forfaitair rendement uit de lucht zijn, zo schat ik in."
Tariefkwestie
Wat overblijft is de tariefkwestie, want hoe reëel is het 30%-belastingtarief van box 3 nog? "Dit is meer een politieke kwestie", zo geeft Heithuis aan. "Economen en juristen staan wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar. Economen vinden steevast dat kapitaal vanwege de internationale beweeglijkheid in een geglobaliseerde wereld niet of - als het dan toch moet - laag moet worden belast. Daarop is het huidige 30%-tarief gebaseerd. Juristen daarentegen vinden dat arbeids- en kapitaalinkomen leiden tot dezelfde draagkracht en op grond van het rechtvaardigheids- en gelijkheidsbeginsel er qua belastingtarief geen onderscheid dient te worden gemaakt. Een gelijke belastingheffing dus, conform het box 1-tarief, voor zowel arbeidsinkomen als kapitaalinkomen."
De voorkeur van Heithuis gaat uit naar de juridische benadering. Hij legt uit waarom: "Trek je het belastingtarief gelijk – dus box 1-tarief over box 3-inkomen – dan kun je tevens box 3 als aparte box afschaffen. Gunstig bijeffect is dan dat hiermee ook ‘boxoverschrijdende' verliesverrekening mogelijk wordt. Nu kan een verlies in box 1 niet worden verrekend met een positief inkomen in box 3. Uiterst onrechtvaardig. Schaf je box 3 af en hevel je het kapitaalinkomen over naar box 1, dan kan dit wel. Alles afwegende kies ik dan voor de juridische benadering. Waarmee ik dan als fiscaal-econoom wel mijn achtergrond verloochen, ik realiseer mij dat."
Bron: Redactie TaxLive