De door een verzekeraar uitgekeerde compensatievergoeding voor een lijfrenteverzekering op beleggingsbasis is belast, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De zaak (
26 april 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2366) verloopt als volgt. Een man heeft een lijfrenteverzekering op beleggingsbasis. Deze verzekering is inmiddels geëxpireerd en het expiratiekapitaal is omgezet in een uitkeringsreeks. In 2013 ontvangt de man van de verzekeraar nog een bruto compensatievergoeding van € 791. Hij ontvangt deze compensatievergoeding omdat het totaal van de door de verzekeraar in rekening gebrachte kosten hoger is dan de kosten die de verzekeraar ten hoogste in rekening mag brengen. De inspecteur belast de compensatievergoeding. De man is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de compensatievergoeding terecht belast, of als belastbare periodieke uitkeringen of, als dat niet juist zou zijn, als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
De man geeft aan dat het redelijk zou zijn dat de belastingheffing over een aantal jaren zou worden uitgesmeerd. Hier is volgens de rechtbank geen wettelijke grond voor. Bij ontvangst van de compensatievergoeding wordt er belasting geheven (artikel 3.146 Wet IB 2001).
Belang voor de praktijk
Dat de compensatievergoeding voor een lijfrenteverzekering belast is, volgt ook uit het besluit van 20 december 2011, nr. BLKB 2011/1954M (BNB 2012/33). In dit besluit zijn bovendien goedkeuringen opgenomen die mogelijke problemen in de praktijk wegnemen.
De ouderenkorting en toeslagen zijn inkomensafhankelijk. De ontvangst van een compensatievergoeding kan dus voor de ouderenkorting en voor het recht op toeslagen gevolgen hebben. Zo ook hier. Door de ontvangst van de compensatievergoeding verliest de man het grootste deel van zijn recht op ouderenkorting en moet hij bovendien een deel van de over 2013 toegekende toeslag terugbetalen. Dat is natuurlijk wel zuur, maar deze omstandigheid doet aan het oordeel van de rechtbank verder niet af.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
7