De Eerste Kamer heeft op 22 december de Wet algemeen pensioenfonds aanvaard. Daarnaast is tijdens het debat een motie ingediend (en met algemene stemmen aanvaard) die de regering vraagt om een onafhankelijk extern onderzoek naar de mogelijkheden om binnen de btw-richtlijn- DB-regelingen en DC-regelingen gelijk te behandelen.
Op dit moment wordt in Nederland slechts voor (zuivere) DC-regelingen goedgekeurd dat de uitvoering van deze regelingen kan vallen onder de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer.
In de motie wordt overwogen dat de verschillende btw-behandeling van de uitvoering van DB-regelingen ten opzichte van DC-regelingen leidt tot een ongelijk speelveld binnen Nederland en in vergelijking met andere EU-lidstaten. Dit terwijl in beide soorten (DB en DC) regelingen het pensioenresultaat voor de deelnemers wordt bepaald door de beleggingsresultaten van de ingelegde premies. Ook wordt overwogen dat de verschillende btw-behandeling niet volgt uit de btw-richtlijn en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
Deloitte is het eens met de conclusie die volgt uit de overwegingen van de motie dat sprake is van een ongelijk speelveld en is van mening dat de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer op dit moment in Nederland te strikt wordt uitgelegd. Graag brengt Deloitte hierbij wel de volgende nuances aan.
De btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer is opgenomen in (artikel 135, eerste lid, letter g). Slechts het beheer van dergelijke beleggingsfondsen kan delen in de btw-vrijstelling. Het beheer van andere vermogens is btw-belast (tenzij een andere btw-vrijstelling van toepassing is).
Het HvJ EU heeft in verschillende arresten beslist over de btw-behandeling van (beheers)diensten aan pensioenfondsen. In de arresten Wheels (7 maart 2013, nr. C-424/11) en PPG (18 juli 2013, nr. C-26/12) werd aangegeven dat de vermogens niet kwalificeerden als collectief bijeengebracht vermogen. In het arrest ATP (13 maart 2014, nr. C-464/12) was volgens het HvJ EU wel sprake van een dergelijk vermogen en was de dienstverlening btw-vrijgesteld.
Het kenmerkende onderdeel voor het al dan niet kwalificeren als collectief bijeengebracht vermogen is, bij analyse van de bovengenoemde arresten, gelegen in het oordeel of het beleggingsrisico wordt gedragen door de deelnemers van het pensioenfonds. Als dit het geval is, kan het vermogen als een collectief bijeengebracht vermogen kwalificeren en kan de dienstverlening aan dit vermogen onder de btw-vrijstelling vallen.
Belang voor de praktijk
Om voor btw-vrijstelling in aanmerking te komen moet (per regeling) worden beoordeeld of sprake is van een collectief bijeengebracht vermogen. Voor zuivere DC-regelingen worden door de belastingdienst inmiddels ook rulings verstrekt aan pensioenfondsen dat dit het geval is.
Zoals staatssecretaris Klijnsma in het debat van 22 december ook heeft aangegeven ligt er in Nederland een geschil voor bij de Hoge Raad over de btw-kwalificatie van een regeling die niet kwalificeert als een DC-regeling. Het is de verwachting dat de Advocaat-generaal bij de Hoge Raad begin 2016 in een conclusie de Hoge Raad zal adviseren over deze kwestie.
Gelet op het bovenstaande bestaat nog zeer veel onzekerheid in de Nederlandse pensioenmarkt over de btw-kwalificatie van verschillende pensioenregelingen. Deloitte verwacht dat het ook nog lang kan duren voordat dit volledig is uitgekristalliseerd.
Voor zover dit nog niet gedaan is, adviseert Deloitte uw rechten in dit kader veilig te stellen door middel van het maken van bezwaar tegen de eigen btw-aangifte. Uiteraard dient hierbij een kosten-/batenanalyse plaats te vinden. Bij regelingen die (nagenoeg) gelijk zijn aan de regelingen in de arresten Wheels en PPG en/of regelingen waarbij het belang van de toepassing van de vrijstelling gering is, zullen de baten mogelijk niet opwegen tegen de kosten. Deloitte verwacht namelijk niet dat, bij gelijkblijvende regelgeving, zuivere DB-regelingen aangemerkt zullen worden als collectief bijeengebracht vermogen.
Uiteraard moet deze problematiek breder worden bezien dan slechts vanuit de Nederlandse praktijk. Het is duidelijk dat de btw-behandeling van pensioenregelingen binnen de verschillende EU-lidstaten niet gelijk is. Een uitputtende vergelijking is hierbij, mede gelet op de verschillende (nationale) pensioenwetgeving, ook lastig te maken. Het voorgestelde onderzoek om een mogelijke verschillende btw-behandeling van gelijke gevallen tussen de lidstaten in kaart te brengen, kan Deloitte dan ook alleen maar onderschrijven.
Bron: Deloitte
6