Bij aan de BV toerekenbare grove schuld van een ander mag een bestuurder volgens de Hoge Raad het vermoeden weerleggen dat de niet-betaling een gevolg is van verwijtbaar handelen van hemzelf.

Bestuurder is aansprakelijk

De invorderingswet bevat een bepaling die bestuurders in sommige gevallen hoofdelijk aansprakelijk stelt voor bijvoorbeeld niet afgedragen loonheffingen en omzetbelasting van een rechtspersoon. Een bestuurder kan deze aansprakelijkstelling voorkomen door tijdig betalingsonmacht te melden, als er geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. Maar in hoeverre is een bestuurder aansprakelijk als het door de bestuurder ingehuurde accountantskantoor verzuimd heeft de verschuldigde omzetbelasting aan te geven?

Te laat aangegeven en niet afgedragen omzetbelasting

Belanghebbende was bestuurder van een BV die zich bezig hield met de handel en exploitatie van onroerende zaken.
  1. In 2006 en 2007 heeft de BV koop-aannemingsovereenkomsten met betrekking tot percelen grond gesloten en heeft deze percelen ter uitvoering daarvan geleverd.
  2. Het door belanghebbende ingeschakelde accountantskantoor heeft echter verzuimd om de ter zake van deze transacties verschuldigde omzetbelasting aan te geven. In 2009 werd de fout ontdekt en zijn suppletieaangiften ingediend. In 2009 bleek de BV echter niet meer in staat te betalen, waarvoor betalingsonmacht werd gemeld.
  3. De inspecteur heeft naar aanleiding van de suppletieaangiften naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en heeft de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de niet afgedragen omzetbelasting. In geschil is of deze aansprakelijkstelling terecht is.

Regels bestuurdersaansprakelijkheid ten aanzien van naheffingsaanslagen

De besluitgever heeft in het Uitvoeringsbesluit invorderingswet een regeling opgenomen op grond waarvan uitsluitend rechtsgeldig betalingsonmacht kan worden gemeld ten aanzien van naheffingsaanslagen, als de omstandigheid dat oorspronkelijk te weinig belasting is aangegeven niet aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige te wijten is. Volgens de Hoge Raad heeft de besluitgever hiermee zijn delegatiebevoegdheid overschreden. Verder kan de Hoge Raad zich vinden in het oordeel van Hof Den Bosch dat in dit geval sprake is van grove schuld aan de zijde van het accountantskantoor, en dat die grove schuld aan de BV kan worden toegerekend.
 
Anderzijds is de Hoge Raad het met belanghebbende eens dat hij in staat moet worden gesteld om het vermoeden dat de niet-betaling aan hem te wijten is te weerleggen. De Hoge Raad geeft aan, dat in het aansprakelijkheidsrecht als uitgangspunt geldt dat ieder alleen voor zijn eigen daden en nalatigheden aansprakelijk is te houden, tenzij de wet daarop expliciet een uitzondering maakt. In deze zaak is geen sprake van een dergelijke uitzondering. Daarom verwijst de Hoge Raad verwijst de zaak voor verdere behandeling naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
 

Bron: Deloitte

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Invordering

4

Gerelateerde artikelen