Op 12 mei 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) uitspraak gedaan in de zaak van de gemeente Borsele, inzake het verzorgen van leerlingenvervoer. In deze alert bespreekt Deloitte de uitspraak en benoemt Deloitte het belang voor de praktijk.

Situatieschets

Evenals andere Nederlandse gemeenten, organiseert de gemeente Borsele leerlingenvervoer voor in de gemeente woonachtige leerlingen die aan bepaalde toetsingscriteria voldoen. Deze criteria zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Op basis van deze verordening betalen de ouders van leerlingen onder voorwaarden een (geringe) eigen bijdrage, die deels afhankelijk kan zijn van het inkomen van de ouders. In de praktijk betaalt slechts een derde van de ouders een eigen bijdrage. Op jaarbasis heeft dit tot gevolg dat circa 3% van de kosten van het leerlingenvervoer wordt gedekt door eigen bijdragen.
 
Voor het leerlingenvervoer koopt de gemeente diensten in bij vervoersondernemingen. Deze diensten zijn belast met 6% btw.
 
De gemeente is van mening dat bij het verzorgen van leerlingenvervoer wordt gehandeld als btw-ondernemer. Dat heeft tot gevolg dat de gemeente recht op aftrek van voorbelasting heeft, voor de btw op de ingekochte vervoersdiensten. Daar staat volgens de gemeente tegenover dat 6% btw moet worden voldaan over de ontvangen eigen bijdragen. Omdat de aftrek van voorbelasting de btw-afdracht (substantieel) overstijgt, is het voor de gemeente gunstig om als btw-ondernemer aangemerkt te worden.
 
De Belastingdienst is van mening dat de gemeente niet als btw-ondernemer handelt. Daar vanuit gaande hoeft de gemeente geen btw af te voldoen over de ontvangen eigen bijdragen. Aan de andere kant heeft de gemeente ook geen recht op aftrek van voorbelasting. Ook heeft zij geen recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (BCF).

Oordeel Nederlandse rechters

In Nederland wordt al geruime tijd geprocedeerd over de btw-heffing met betrekking tot het leerlingenvervoer, waarbij er los van elkaar twee procedures lopen. In de procedure van de gemeente Borsele heeft het Gerechtshof Den Haag in een eerder stadium geoordeeld dat de gemeente volledig als btw-ondernemer moet worden aangemerkt. In de andere procedure, die van een gemeente in het oosten van het land heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daarentegen geoordeeld dat de gemeente in het geheel niet als btw-ondernemer moet worden aangemerkt.
 
De Hoge Raad heeft zich uiteindelijk medio november 2014 genoodzaakt gezien hierover in de zaak van de gemeente Borsele prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.

Uitspraak Hof van Justitie

Het HvJ oordeelt dat de gemeente Borsele onder deze specifieke omstandigheden géén economische activiteiten verricht. Er wordt daarom niet als btw-ondernemer gehandeld. Hoewel er volgens het HvJ sprake is van het verrichten van een (vervoers)dienst onder bezwarende titel, leidt dat niet automatisch tot de conclusie dat er ook sprake is van een economische activiteit. Daartoe overweegt het HvJ het volgende.
 
Omdat er sprake is van een substantieel verschil tussen de ontvangen eigen bijdragen en de totale vervoerskosten, kunnen de eigen bijdragen volgens het HvJ niet als vergoeding worden aangemerkt voor de aan de ouders verstrekte vervoersdiensten. Er is namelijk geen reëel verband tussen de ontvangen eigen bijdragen en de verstrekte vervoersdiensten. Verder handelt de gemeente volgens het HvJ niet op de algemene markt van personenvervoer, maar eigenlijk als ontvanger en eindverbruiker van de ontvangen vervoersdiensten, die zij vervolgens in het kader van haar openbare dienstverlening aan de ouders ter beschikking stelt. Onder deze omstandigheden is van een economische activiteit geen sprake.

Vervolg procedure in Nederland

Met deze uitspraak van het HvJ kan worden aangenomen dat de Hoge Raad in de procedure van de gemeente Borsele oordeelt dat geen sprake is van btw-ondernemerschap. Daar vanuit gaande komt de vraag op of de gemeente dan recht heeft op een bijdrage uit het BCF, voor de betaalde btw over de ingekochte vervoersdiensten. Ook daarover werd door de gemeente immers geprocedeerd. Het Gerechtshof Den Haag heeft de bezwaren van de gemeente voor het BCF evenwel niet-ontvankelijk verklaard, omdat geoordeeld werd dat de gemeente als btw-ondernemer moest worden aangemerkt. In de procedure voor de Hoge Raad is tot dusverre niet op het BCF in gegaan.

Belang voor de praktijk

Nu er al jarenlang onduidelijkheid is over de btw-positie van de gemeente bij het verzorgen van leerlingenvervoer, is duidelijkheid gewenst. Veel gemeenten hebben over reeds verstreken tijdvakken bezwaren lopen tegen de btw-behandeling van het leerlingenvervoer. Aangenomen mag worden dat de Belastingdienst deze bezwaren afwijst zodra de Hoge Raad (eind)uitspraak doet in de procedure van de gemeente Borsele.
 
Toch kan het verstandig zijn in iedere specifieke situatie te bestuderen of de situatie vergelijkbaar is met die in de procedure van de gemeente Borsele. Als de feiten en omstandigheden afwijken, kan het immers te voorbarig zijn te concluderen dat geen sprake is van btw-ondernemerschap.
 
 

Bron: Deloitte

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

6

Gerelateerde artikelen