Onlangs is de Update 2014 van het OESO-Modelverdrag met het bijbehorende commentaar over de verdeling van heffingsrecht over ontslagvergoedingen goedgekeurd. De richtlijnen in dit gewijzigde OESO-commentaar wijken behoorlijk af van de richtlijnen van de Nederlandse Hoge Raad uit 2004.

De Hoge Raad over het heffingsrecht bij ontslagvergoedingen

De Nederlandse Hoge Raad merkt als referentieperiode aan: de periode die aanvangt op 1 januari van het vierde volledige kalenderjaar voorafgaande aan het ontslag, tot aan de datum van uitdiensttreding. Voor de vraag, welk land heffingsrecht heeft over de ontslagvergoeding, is van belang:
  1. de verdeling van het heffingsrecht over het gewone loon in de referentieperiode.
  2. in welk land de kosten van de ontslagvergoeding vallen.
Vallen de kosten van de ontslagvergoeding niet (gedeeltelijk) in het land waar de werknemer in de referentieperiode heeft gewerkt, dan mag het woonland van de werknemer belasting heffen over dat deel van de ontslagvergoeding. De Hoge Raad geeft naast deze hoofdregel richtlijnen voor bijzondere situaties:
  1. Een ontslagvergoeding is onbelast als de vergoeding bijvoorbeeld dient ter dekking van door de werknemer geleden immateriële schade.
  2. Een vergoeding ziet op verrichte werkzaamheden. Daarom is het van belang welk land mocht heffen over het loon van de werknemer tijdens de werkzaamheden.
  3. Als de vergoeding ziet op een gemiste arbeidsbeloning voor in een bepaalde periode verrichte werkzaamheden, mag het land dat heffingsbevoegd was tijdens deze periode heffen over dit deel van de vergoeding.
  4. In het geval van vergoeding ter overbrugging tot aan de pensioneringsdatum is het pensioenartikel van toepassing. Normaliter is het woonland dan heffingsbevoegd.

Gewijzigd OESO-commentaar

In het gewijzigde OESO-commentaar wordt de verdeling van het heffingsrecht ter zake van ontslagvergoedingen anders benaderd. De OESO hanteert nu de volgende richtlijnen:
  1. Een vergoeding die ziet op verrichte werkzaamheden: de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht, is maatgevend voor de heffingsbevoegdheid over de ontslagvergoeding (dit punt is vergelijkbaar met punt 2 bij de Hoge Raad, hierboven).
  2. Een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen en voor ziektedagen wordt normaliter gezien als een beloning voor werkzaamheden verricht in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de datum uit dienst.
  3. Loondoorbetaling tijdens de opzegtermijn, waarbij de werknemer is vrijgesteld van werkzaamheden: bekeken wordt waar de werknemer normaliter zou hebben gewerkt, als het ontslag niet zou hebben plaatsgevonden. Dit fictieve werkland is dan heffingsbevoegd.
  4. Een ontslagvergoeding die voortvloeit uit wettelijke regels, of uit het arbeidscontract en die gebaseerd is op het arbeidsverleden van de werknemer: in dit geval wordt het heffingsrecht in principe toegewezen aan de landen waarin is gewerkt in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de datum uit dienst.
  5. Een vergoeding van schade wegens onrechtmatig ontslag: deze vergoeding valt gewoonlijk onder het restartikel van het verdrag, waardoor het woonland heffingsbevoegd is. De Hoge Raad geeft aan dat een immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatig ontslag in Nederland onbelast is. Als het heffingsrecht aan Nederland toekomt, zal bij dergelijke vergoedingen toch geen heffing plaatsvinden.
  6. Een vergoeding om geen werkzaamheden te verrichten voor een concurrent van de werkgever: het heffingsrecht wordt doorgaans toegewezen aan het woonland.
  7. Een vergoeding in verband met pensioenpremies: voor de verdeling van het heffingsrecht wordt als hoofdregel aansluiting gezocht bij het pensioenartikel (art. 18) van het OESO-modelverdrag.
  8. Een vergoeding in het kader van een regeling voor uitgestelde vergoedingen: de periode waarin de vergoeding is opgebouwd, is maatgevend voor de heffingsbevoegdheid.
  9. Een vergoeding voor het voortzetten van de ziektekostenverzekering en voor de kosten van outplacement: de vergoeding wordt toegerekend aan het land waarin werd gewerkt ten tijde van het ontslag.
  10. Een vergoeding wegens het verlies van toekomstige inkomsten door letsel of arbeidsongeschiktheid voortvloeiende uit de dienstbetrekking: het woonland is heffingsbevoegd als de schadevergoeding voortvloeit uit de wet. Als de vergoeding voortvloeit uit het arbeidscontract wordt deze in principe ter heffing toegewezen aan de landen waarin is gewerkt in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de datum uit dienst.
  11. Een vergoeding wegens verlies van in de toekomst te behalen commissiegelden: als de werknemer al recht had op de commissie, is de vergoeding aan te merken als vergoeding voor verrichte diensten en sluit de verdeling van het heffingsrecht daarbij aan.
Het belangrijkste verschil met de uitspraak van de Hoge Raad is dat de OESO in de meeste gevallen slechts een referentieperiode van 12 maanden hanteert, in plaats van de (bijna) vijfjaarsperiode van de Hoge Raad. Verder is het commentaar van de OESO ook gedetailleerder.
 
Het is nu afwachten of de Hoge Raad dit gewijzigde OESO-commentaar in de toekomst in zijn jurisprudentie gaat overnemen.
 

Bron: Deloitte

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Internationaal belastingrecht

48

Gerelateerde artikelen