Minister Hoekstra van Financiën heeft onlangs vragen beantwoord die zien op het Regeerakkoord. Die antwoorden maken voor Edwin Heithuis twee zaken duidelijk: de dga dreigt het kind van de rekening te worden van de kabinetsvoorstellen en met de voorgestelde aftrekbeperking voor aftrekposten zaagt het kabinet aan de poten van een van de belangrijkste basisprincipes van de inkomstenbelasting.

Aftrekbeperking

Een opvallend voorstel uit het Regeerakkoord is dat het nieuwe kabinet vanaf 2020 niet alleen de aftrek van hypotheekrente in vier jaarlijkse stappen van 3%-punt per jaar wil afbouwen tot een aftrek in de eerste schijftarief van afgerond 37%, maar dat dit ook gaat gelden voor álle aftrekposten. Tot nu toe was onduidelijk wat het kabinet precies verstond onder 'alle aftrekposten'. In zijn antwoorden op vragen over de Startnota verschaft minister Hoekstra nu de broodnodige duidelijkheid. In het lijstje van aftrekposten waarvoor de aftrek zal worden beperkt tot de eerste schijftarief, staan de ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling, de aftrekbare kosten voor de eigen woning, de persoonsgebonden aftrekposten en de terbeschikkingstellingsvrijstelling.

Onevenwichtigheid

Merkwaardig genoeg bevat het lijstje geen aftrekposten die zien op de oudedag. Heithuis, hoogleraar fiscale economie aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan BDO, wijst hier op: "Blijkbaar geldt het lagere tarief waartegen aftrekposten aftrekbaar zijn, niet voor de lijfrentepremies, waaronder ook de stakings- en for-lijfrente, en de dotaties aan de oudedagsreserve. Dat laat zich wellicht verklaren doordat de opbrengsten daaruit te zijner tijd weer progressief belast gaan worden tegen, afhankelijk van het box 1-inkomen, het hoogste tarief. Het zou dan onrechtvaardig zijn als de aftrek van lijfrentepremies en dotaties tegen een lager tarief wordt verleend. Dat argument gaat echter maar ten dele op, want dit geldt ook voor de meeste andere aftrekposten, waarvan het kabinet het effectieve aftrektarief wel wil beperken. Ook daar zitten aftrekposten bij waar inkomsten tegenover staan en die inkomsten blijven belast tegen het hoogste tarief. Kijk bijvoorbeeld naar de eigenwoningrente. Er vindt een tariefcorrectie plaats op de rente van schulden en kosten van geldleningen voor de eigen woning, maar niet voor het eigenwoningforfait dat als fictieve opbrengst belast is tegen het normale tarief, terwijl al deze posten wel oorzakelijk bij elkaar horen. Ik was het daarom ook zeer eens met de NOB die in het kader van de aftrek van de Hillenaftrek voorstelde om het totale inkomen uit de eigen woning – het saldo van eigenwoningforfait en aftrekbare kosten – tegen het laagste box 1-tarief te belasten. Of wat te denken van de alimentatie-aftrek. Het kabinet wil betaalde partneralimentatie in aftrek beperken tot het laagste box 1-tarief, maar daar staan wel alimentatieontvangsten tegenover die mogelijk kunnen worden belast tegen het hoogste tarief. Met name die alimentatie wordt nog een hoofdpijn-dossier, want ingrijpen in het netto-effect van de alimentatie-aftrek heeft onmiddellijk effect op het netto-besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtige wat aanleiding zou kunnen zijn om de alimentatie te herzien."

Basisprincipe om zeep

Het kabinet verstoort dus bewust het evenwicht tussen de belastbaarheid van inkomsten en de aftrekbaarheid van de daarmee samenhangende kosten. "Daarmee zaagt het kabinet aan de consistentie van de inkomstenbelasting," aldus Heithuis. "Dat is al eens eerder gebeurd met de beroepskosten van werknemers. Sinds 2001 kan de werknemer deze kosten, als hij die zelf betaalt, niet in aftrek brengen in de inkomstenbelasting, terwijl deze beroepskosten onder voorwaarden wel belastingvrij kunnen worden vergoed door de werkgever. Dat is inconsistent: belastingvrije vergoedingen en aftrekbare kosten zijn twee kanten van dezelfde medaille. Nu 20 jaar later volgt vanaf 2021 een nieuwe inconsistentie als de met belaste opbrengsten samenhangende kosten stapsgewijs tegen een lager tarief aftrekbaar zijn als waartegen de opbrengsten worden belast. Dat de wetgever dit basisprincipe van consistentie met voeten betreedt, vind ik een ernstige zaak. De wetgever laadt zo de verdenking op zich van een overheid die enkel en alleen oog heeft voor een sluitende begroting."

Alles op één hoop

Waar Heithuis zich ook aan stoort, is dat het kabinet alle aftrekposten op één hoop gooit. "Die gelijke fiscale behandeling is totaal onterecht. Niet alle aftrekposten zijn namelijk douceurtjes of fiscale subsidies ter bevordering van bepaald gewenst gedrag. Twee posten in het bijzonder horen helemaal niet in het lijstje van de minister thuis, aangezien dit geen aftrekposten in de klassieke zin van het woord zijn." Heithuis doelt op de MKB-winstvrijstelling en de terbeschikkingstellingsvrijstelling. "Beide posten zijn feitelijk tariefmaatregelen geweest en geen fiscale douceurtjes. De MKB-winstvrijstelling is in 2007 ingevoerd om te voorkomen dat IB-ondernemers massaal de bv in zouden vluchten, omdat toen de VPB-tarieven fors omlaag gingen. Simpelweg het box 1-tarief verlagen kon niet, want dan zouden ook werknemers daarvan profiteren, maar die ondervinden geen aanzuigende werking van de VPB. Daarom dus die MKB-winstvrijstelling wat feitelijk neerkomt op een lager box 1-tarief voor alleen IB-ondernemers, namelijk maximaal 44,72%, tegenover maximaal 43,75% voor de dga. De terbeschikkingstellingsvrijstelling die in 2010 is geïntroduceerd, heeft een soortgelijke achtergrond, namelijk om de neutraliteit tussen de IB-ondernemer en de tbs'er, die immers als een pseudo-ondernemer wordt behandeld, te bevorderen."

Kind van de rekening

De Startnota maakt wat Heithuis betreft nog iets anders duidelijk en dat is dat de dga het kind van de rekening wordt. "Het kabinet belooft in het regeerakkoord voorspoed voor ondernemend Nederland. Een belangrijke speler daarin is de dga, maar die komt er uiterst bekaaid vanaf, zo blijkt uit de antwoorden van de minister. Uitgaande van een winst van € 100.000 die volledig als dividend wordt uitgekeerd, is de dga met de verlaging van het VPB-tarief en de tariefsverhoging in box 2, in 2021 uiteindelijk maar € 60 minder belasting verschuldigd. Dat is een magere 0,06%! Voor de grote multinationals daalt het VPB-tarief fors en wordt de dividendbelasting afgeschaft. IB-ondernemers profiteren van de verlaging van het box 1-tarief over hun ondernemingswinst, zelfs als men daarin meeweegt dat de MKB-winstvrijstelling nog maar tegen het laagste box 1-tarief kan worden vergolden. Maar de dga blijft voor zijn ondernemingswinst even zwaar belast als nu: de VPB-tariefsverlaging wordt weer even hard geneutraliseerd door de ab-tariefsverhoging. En voor reeds bestaande winstreserves wordt de effectieve belastingdruk zelfs verhoogd. Daarbij komt dat bij die € 60 belastingverlaging nog geen rekening is gehouden met de grondslagverbredende VPB-maatregelen, zoals een verdere afschrijvingsbeperking voor gebouwen in eigen gebruik tot op 100% van de WOZ-waarde waar die nu nog 50% van de WOZ-waarde bedraagt. Houdt men daar wel rekening mee, dan zal blijken dat menig dga ook die € 60 weer mag inleveren. Dus kom bij mij nu niet aan met mooie verhalen over het MKB als de motor van de Nederlandse economie. Dat geldt nu blijkbaar even niet voor de dga."
 

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

9

Gerelateerde artikelen