Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur belanghebbendes pensioen terecht bij hem belast zonder rekening te houden met de gedeeltelijke doorbetaling hiervan aan zijn ex-echtgenote.
De feiten (23 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3500) zijn als volgt. Een man woont in Costa Rica. Hij ontvangt pensioenuitkeringen van Nationale-Nederlanden. De man is geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige (art. 7.8 Wet IB 2001). Van de ontvangen pensioentermijnen betaalt de man in verband met pensioenverrekening een gedeelte door aan zijn ex-echtgenote.
Volgens de inspecteur zijn de ontvangen pensioentermijnen volledig bij de man belast. De doorbetaalde bedragen komen voor de heffing van inkomstenbelasting over die termijnen hier niet op in mindering.
De inspecteur geeft ook nog aan dat de doorbetaalde bedragen ook niet in aftrek kunnen komen bij de man als uitgaven als onderhoudsverplichtingen. Dat is alleen mogelijk als de man kwalificerend buitenlands belastingplichtige is.
De inspecteur betrekt over de jaren 2017 tot en met 2020 de volledige pensioenuitkeringen in de aanslagen inkomstenbelasting. De man is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur terecht het pensioen volledig bij de man heeft belast. Uit de civielrechtelijke verplichting tot pensioenverrekening volgt niet dat buiten het belastbaar loon van de man blijft het aan zijn ex-echtgenote doorbetaalde gedeelte van het pensioen.
Belang voor de praktijk
De uitkomst is dat de man in deze zaak inkomstenbelasting betaalt over het volledige bedrag van de ontvangen pensioentermijnen. Hij kan – zoals de inspecteur terecht stelt – de doorbetaling ook niet in mindering brengen als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (art. 6.3 Wet IB 2001). Daarnaast is de ex-echtgenote over de ontvangen doorbetaalde pensioentermijnen eveneens gewoon inkomstenbelasting verschuldigd (art. 3.102 Wet IB 2001). Er vindt dus over het doorbetaalde deel van de pensioentermijnen dubbele heffing van inkomstenbelasting plaats (maar niet bij dezelfde belastingplichtige). Dat is natuurlijk allesbehalve billijk. Mogelijk kan de vrouw met een beroep op de hardheidsclausule (art. 63 AWR) deze dubbele heffing voorkomen, maar dat is aan haar, niet aan de pensioengerechtigde man.
De ellende is waarschijnlijk eenvoudig te voorkomen. Als man en vrouw pensioenverevening (tijdig) hadden geregeld, had de man een lager uitbetalingsrecht en de vrouw een eigen uitbetalingsrecht ter zake van het ouderdomspensioen verkregen. In dat geval zou bij de man tot het lagere bedrag inkomstenbelasting zijn geheven.
Op grond van art. 2 lid 1 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding moet de echtscheiding binnen twee jaar na echtscheiding gemeld zijn bij de uitvoerder om een rechtstreeks uitkeringsrecht jegens deze uitvoerder te verkrijgen. Wordt de melding na deze termijn gedaan, dan is de uitvoerder niet verplicht mee te werken aan rechtstreekse uitbetaling aan de vereveningsgerechtigde ex-echtgenoot. Als de uitvoerder niet meewerkt, heeft de vereveningsgerechtigde ex-echtgenoot alleen een uitbetalingsrecht jegens de vereveningsplichtige.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting