Na de verbreking van de samenleving is de man als enige draagplichtig voor de gezamenlijke hypotheekschuld omdat hij exclusief het gebruik en genot van de woning had en hij voornemens was de woning over te nemen.

De zaak (Hof Den Bosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4537) gaat als volgt. Een man en een vrouw sluiten in 1999 een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst. In 2008 kopen zij samen een woning. Voor de lening van € 502.000 zijn de partners hoofdelijk medeschuldenaar. In 2011 eindigt de relatie. De man blijft in de woning, de vrouw verhuist naar een nieuwe koopwoning. De woning wordt in 2018 verkocht.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat, nu beide ex-partners mede-eigenaar zijn van de woning, zij beiden moeten bijdragen in de kosten van de woning (art. 3:172 BW). De vrouw is in beginsel dus gehouden de helft van de hypotheekrente voor haar rekening te nemen. De man betaalt echter sinds april 2011 de volledige lasten. De man heeft daarom een regresvordering op de vrouw. De vordering is verjaard voor zover deze ziet op de periode van 1 april 2011 tot 1 september 2011.

De vrouw is het niet eens met dit oordeel van de rechtbank. De man heeft immers alleen het gebruik en het genot van de woning gehad. Bovendien was hij van plan geweest de woning over te nemen en wilde hij ook in de woning blijven wonen. Aldus beroept de vrouw zich erop dat de hypotheekrenteschuld in hun onderlinge verhouding alleen de man aangaat (art. 6:10 BW).

Hof Den Bosch is het met de vrouw eens. Deze schuld gaat de man in de onderlinge verhouding met de vrouw volledig aan. Hij heeft dus geen regresvordering. Voor de periode van 1 december 2014 tot en met de verkoop in 2018 geldt dat partijen wel beiden draagplichtig zijn, ieder voor de helft, omdat ze dat met ingang van 1 december 2014 zo zijn overeengekomen.

Belang voor de praktijk

Partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin zullen waarschijnlijk afspraken zijn gemaakt over de draagplicht van beide partijen, ook met betrekking tot een (toen nog toekomstige) hypotheek. De onderlinge draagplicht staande de samenleving staat hier echter niet ter discussie, wél de onderlinge draagplicht na het verbreken van de relatie. Afspraken over de onderlinge draagplicht staande de samenleving zijn niet langer geldig. Die afspraken zijn immers na de samenleving geëindigd.

Een draagplichtovereenkomst kan schriftelijk, mondeling of stilzwijgend zijn overeengekomen. Het is duidelijk dat er na de relatiebeëindiging pas in 2014 schriftelijke afspraken worden gemaakt. Die komen er op neer dat beide partners de helft van de hypotheeklasten voor hun rekening nemen. Het is wat merkwaardig dat het hof oordeelt dat er voor de periode 2011-2014 iets anders heeft te gelden, namelijk dat de draagplicht in die periode volledig bij de man komt te liggen. Dat de man het exclusieve gebruik en genot van de woning heeft, is duidelijk. Dat hij daarvoor een vergoeding (huur) verschuldigd is, ligt voor de hand, maar hadden daar dan niet (stilzwijgende) afspraken over moeten worden gemaakt? Dan had de uitkomst onder verrekening van huur en hypotheekrente nog steeds dezelfde kunnen zijn, maar dan zijn zaken in ieder geval beter geduid.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Huwelijksvermogensrecht

124

Gerelateerde artikelen