De dochter van een uitgezonden werknemer woont in afwachting van een buitenlandse stage tijdelijk in de ouderlijke woning. Hierdoor is de uitzendregeling binnen de eigenwoningregeling niet langer van toepassing en verhuizen woning en schuld naar box 3. Dat concludeert advocaat-generaal Niessen.

De zaak (17 juli 2020, ECLI:NL:PHR:2020:704) verloopt als volgt. Een man wordt voor een aantal jaren uitgezonden naar het buitenland. Zijn echtgenote blijft aanvankelijk nog in de woning wonen, maar reist begin 2014 haar man achterna.

De man wil een beroep doen op de zogeheten uitzendregeling binnen de eigenwoningregeling (art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001). Op grond van die regeling kunnen woning en schuld in box 1 blijven. Zonder beroep verhuizen woning en schuld naar box 3. Later in 2014 verblijft hun dochter in de woning gedurende nog net geen twee maanden, in afwachting van een buitenlandse stage.

De inspecteur van de Belastingdienst stelt dat deze bewoning in de weg staat aan de toepassing van de uitzendregeling vanaf het moment dat de dochter de woning betrekt.

Hof 's-Hertogenbosch is het met de inspecteur eens. Tegen die uitspraak is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Advocaat-generaal Niessen heeft hiervoor een conclusie geschreven. Daarin onderschrijft hij de uitspraak van het hof.

Belang voor de praktijk

Aan de toepassing van de uitzendregeling is een aantal voorwaarden gesteld. Een van de eisen is dat de woning niet ter beschikking mag worden gesteld aan derden. Dat gaat niet alleen over verhuur maar ook over gedoogsituaties. Over deze eis wordt nogal eens geprocedeerd, met wisselende uitkomst.

Wat wel mag:

  1. Het aanhouden van een kraakwacht in de woning. Deze kraakwacht heeft de taak te voorkomen dat er wordt ingebroken of dat de woning wordt gekraakt.
  2. Een kind, dat tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, mag in de woning achterblijven.

In deze zaak valt de dochter niet onder een van deze uitzonderingen. Zij woonde namelijk als student al jaren op zichzelf. Wij verwachten dat de Hoge Raad zich aansluit bij de conclusie van Niessen.

Dat oordeel is natuurlijk wel zuur voor de ouders, en ook redelijk onbevredigend. De ouders hadden de dochter, voor behoud van de uitzendregeling, dus eigenlijk de deur moeten wijzen. Echter, met onbillijkheden in de wet mag de rechter geen rekening houden. Alleen de minister van Financiën is bevoegd om een tegemoetkoming te verlenen als hij de uitkomst onbillijk acht (hardheidsclausulebeleid, art. 63 AWR).

Lees ook het thema Eigenwoningregeling en een video van TaxVisions over deze zaak.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

3

Gerelateerde artikelen