De zaak (Gerechtshof Amsterdam 26 maart 2015, nr. ECLI:NL:GHAMS:2015:1091) verloopt als volgt. Een vrouw verkrijgt ten gevolge van het overlijden van haar broer in 2009 recht op een (oud-regime) kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Hierover betaalt zij erfbelasting. Vervolgens besluit zij de lijfrenteclausule niet uit te voeren. De verzekeraar koopt de verzekering op haar verzoek af. Bij de aangifte inkomstenbelasting rekent zij de ontvangen afkoopsom tot haar inkomen en brengt de betaalde erfbelasting als kosten in aftrek. De inspecteur weigert de aftrek.
De rechtbank stelt de vrouw in het gelijk met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis. Het hof vernietigt dit vonnis en stelt de inspecteur in het gelijk. Het hof maakt onderscheid tussen enerzijds het ontvangen van de rechten uit de kapitaalverzekering en anderzijds het niet ten uitvoer leggen van de lijfrenteclausule. Heffing van inkomstenbelasting is het gevolg van het niet ten uitvoer leggen van de lijfrenteclausule. Dat staat los van de met erfbelasting belaste verkrijging van de rechten uit de kapitaalverzekering. De erfbelasting kan niet worden aangemerkt als door de afkoop opgeroepen kosten en is daarmee niet aftrekbaar.
Belang voor de praktijk
De verkrijging van een lijfrenteverzekering die door iemand anders is gesloten, is bij de begunstigde belastbaar op grond van artikel 13 Successiewet 1956. De wet kent een vrijstelling voor nieuw regime lijfrenten waarvan de premie in aftrek kon worden gebracht. Is daar geen sprake van, dan is de lijfrente een belaste verkrijging en is er mogelijk erfbelasting verschuldigd. Dat is het geval als er sprake is van een saldolijfrente, een oud-regime FOR- of stakingsstamrecht of een oud-regime lijfrente.
Bij overdracht van een oud-regime lijfrente naar een bancaire lijfrente-uitvoerder gaat het overgangsrecht verloren en zijn de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing. Is dan bij overlijden de vrijstelling van erfbelasting van toepassing?
Volgens de Staatssecretaris van Financiën is dat niet het geval. Voor de heffing van erfbelasting sluit de Belastingdienst aan bij het oorspronkelijke fiscale regime voor de inkomstenbelasting ten tijde van de premiebetaling. Dit standpunt staat in onderdeel 9 van het besluit 20 december 2012, nr. BLKB 2012/417M.
De vrouw betaalde erfbelasting. Bij de berekening van de verschuldigde belasting is rekening gehouden met de latente inkomstenbelasting die op de verkregen lijfrente rust. De wet staat een forfaitaire vermindering toe van 30%.
Overzicht: vrijstelling van erfbelasting voor lijfrenten
Belastbare lijfrente | Vrijgestelde lijfrente |
oud regime lijfrente | Lijfrente brede-herwaardering (1992–2001) |
oude FOR- en stakingsstamrechten (voor 1992) | Bruto- en nettolijfrente Wet IB 2001 (vanaf 2001) |
Lijfrente voor zover die niet in aftrek konden worden gebracht (o.a. saldolijfrenten) |
N.B.: de vrijstelling geldt voor zowel verzekerde als bancaire lijfrenten
Toepassing van de vrijstelling leidt tot een korting van de vrijstelling van erfbelasting voor partners (2015: € 633.014). De korting bedraagt de helft van de waarde van de lijfrente, verminderd met 30% wegens latente inkomstenbelasting. Maar de partnervrijstelling kan daardoor nooit lager worden dan € 163.530. Dit staat bekend als de imputatieregeling.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws