Met het doen van een uitspraak over de uitleg van het belastingverdrag tussen Duitsland en Oostenrijk laat het Hof van Justitie EU zijn eerdere terughoudendheid over de uitleg van dubbele belastingverdragen varen. Volgens Han Verhagen (Director bij Meijburg & Co en buitenpromovendus aan het Fiscaal Instituut Tilburg van de Tilburg University) kan de vraag worden gesteld of het Hof zijn bevoegdheid met deze uitspraak niet al te ver oprekt.
Verdragskwestie
Het Hof van Justitie EU was gevraagd om uitspraak te doen over de toewijzing van het heffingsrecht over inkomsten uit bepaalde effecten afkomstig uit Duitsland die werden genoten door een inwoner van Oostenrijk, Austria Bank AG. Als gevolg van een verschillende uitleg waren beide Staten van mening dat zij het exclusieve heffingsrecht over de genoemde inkomsten hadden. Nu bevat het verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk een bijzondere bepaling waarmee het Hof van Justitie EU gevraagd kan worden uitspraak te doen over een dispuut over de uitleg en toepassing van het verdrag, om zo dubbele belastingheffing weg te nemen.
Hoewel het verdrag dus uitdrukkelijk in de mogelijkheid voorziet om een dergelijk geschil voor te leggen aan het Hof van Justitie, speelt de vraag of het Hof ook daadwerkelijk bevoegd is om uitspraak te doen op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De bijzondere bepaling in het belastingverdrag Oostenrijk-Duitsland is namelijk gebaseerd op artikel 273 VWEU. Dat artikel bepaalt dat het Hof van Justitie EU bevoegd is uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten dat met de materie van de Verdragen verband houdt, indien dit geschil hem krachtens een compromis wordt voorgelegd.
Opgerekte bevoegdheid
Of aan de voorwaarden ‘geschil tussen lidstaten' en ‘compromis' werd voldaan, daarover bestond weinig discussie. De grote vraag was echter of de beslechting van een geschil over de verdeling van heffingsbevoegdheid onder een belastingverdrag geacht kan worden ‘verband te houden met de materie van de Verdragen'. Verhagen is bezorgd dat het Hof van Justitie EU met de uitleg van deze voorwaarde zijn bevoegdheid te ver oprekt. Hij schreef hierover een
blog op de website van Kluwer International Tax Blog. "Het Hof vindt zich bevoegd tot het doen van een uitspraak omdat dubbele belasting een verstorend effect heeft op de werking van de interne markt en een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting die belemmering probeert weg te nemen. Omdat een van de doelstellingen van het EU-verdrag en het VWEU het creëren en in stand houden van een interne markt is, is volgens het Hof voldaan aan de voorwaarde van ‘verband met de materie van de Verdragen'. Ik ben daar echter niet zo zeker van."
"Het Hof van Justitie EU", vervolgt Verhagen, "zegt namelijk zelf in vaste jurisprudentie dat het Hof, voor een met artikel 267 VWEU ingeleide procedure, niet bevoegd is om een bilateraal belastingverdrag tussen lidstaten uit te leggen en om de daaruit voortvloeiende verplichtingen vast te stellen. Die bevoegdheid komt toe aan de nationale rechterlijke instanties. Dat het Hof, nu er een geschil wordt voorgelegd op grond van artikel 273 VWEU, ineens wel uitspraak doet over de uitleg van een bilateraal belastingverdrag, roept vragen op en zie ik als het te ruim oprekken van de bevoegdheid. Het was dan ook goed geweest als het Hof expliciet zou hebben vermeld dat de uitspraak beperkt dient te blijven tot het specifieke geschil dat was voorgelegd."
Vraagtekens
Desalniettemin is de
uitspraak van het Hof van Justitie EU een voldongen feit. Oostenrijk mag heffen omdat de betreffende effecten niet kwalificeren als schuldvorderingen met winstdeelneming (Genusscheine). Wat betekent deze uitspraak nu voor andere belastingverdragen? Moeten nationale rechters zich bij de uitleg van andere belastingverdragen met een soortgelijke bepaling als opgenomen in het verdrag tussen Oostenrijk en Duitsland, laten leiden door de interpretatie van het Hof van Justitie EU? Verhagen vindt dat het Hof tenminste had moeten aangeven hoe het de uitspraak ziet in het licht van de oudere jurisprudentie en of de uitspraak enkel gevolgen heeft voor deze specifieke zaak. "En als dat laatste niet het geval is kan de vraag worden gesteld of de uitspraak alleen van invloed is op belastingverdragen tussen lidstaten of ook op belastingverdragen met derde landen."
Verhagen zet meer vraagtekens. "Maakt deze uitspraak de weg vrij voor een geharmoniseerde interpretatie binnen de EU van belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting? En hoe zit het met staatssteun? Bestaat het risico dat een lidstaat (onrechtmatige) staatssteun verleent indien die lidstaat, in afwijking van de uitleg van het Hof van Justitie, toch afziet van het uitoefenen van haar heffingsbevoegdheid? De vergelijking met het lopende onderzoek naar de vermeende staatssteun die Luxemburg zou hebben verleend aan
McDonalds dringt zich hierbij al snel op."
Rol als arbiter weggelegd voor het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie EU heeft met de uitspraak haar rol als aangewezen arbiter onder het Duits-Oostenrijkse belastingverdrag vervuld. Deze rol is in de
ontwerprichtlijn voor fiscale beslechting van geschillen over dubbele belasting echter weggelegd voor een onafhankelijke arbitragecommissie. Volgens Verhagen heeft de Europese Commissie bij het opstellen van deze richtlijn onderzocht of het Hof van Justitie EU een geschikt college is om op te treden als arbiter. "Daar heeft men van afgezien omdat twijfel bestond of het Hof een dergelijke rol toebedeeld zou kunnen worden. Deze uitspraak laat zien dat deze twijfel onterecht is geweest. Het Hof heeft weldegelijk het arbiter-stokje opgepakt. Als de bevoegdheid van het Hof van Justitie EU dan toch aangenomen moet worden, dan zou ik in het belang van belastingplichtigen er voor willen pleiten om alsnog dit Hof aan te wijzen als arbiter in de EU-richtlijn voor fiscale geschilbeslechting. Met het Hof als arbiter is een consistente aanpak en uitleg van geschillen over dubbele belasting namelijk verzekerd en dat komt de rechtszekerheid alleen maar ten goede. Velen zouden dit echter kunnen opvatten als een verdere bedreiging van de soevereiniteit van lidstaten op het gebied van de directe belastingen."
Bron: Redacteur Marit Muller
3