Werkgevers die in 2012 en/of 2013 aan een werknemer een loon hadden betaald van meer dan € 150.000, waren een crisisheffing verschuldigd van 16% over het meerdere. Tegen deze crisisheffing is vanwege de terugwerkende kracht massaal bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De terugwerkende kracht zou in strijd zijn met het door het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde recht op ongestoord genot van eigendom. Daarnaast zou de crisisheffing discriminerend werken.
Aan de Hoge Raad zijn inmiddels 11 van de 13 proefprocedures voorgelegd. Op 29 januari 2016 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing niet in strijd is met de nationale wetgeving en Europees recht. Het ging toen om één proefprocedure en één individuele procedure. Daarna heeft de Hoge Raad in nog tien proefprocedures hetzelfde geoordeeld. Twee van deze proefprocedures worden nu voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Werkgevers die bezwaar maakten tegen de crisisheffing, konden zich met een vaststellingsovereenkomst aansluiten bij proefprocedures. In die overeenkomsten is afgesproken dat de uitkomst van proefprocedures leidend is voor de uitspraak van Belastingdienst. De Belastingdienst heeft recentelijk laten weten dat zij pas uitspraak doet op die bezwaarschriften, nadat het EHRM heeft geoordeeld.
De Belastingdienst laat weten dat voor de werkgevers die bezwaar hebben gemaakt tegen de crisisheffing en die geen vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst hebben gesloten, het proces van bezwaar en beroep doorgaat. In die zaken gaat het vooral om de vraag of de crisisheffing in hun specifieke geval een individuele en excessieve last is.
Bron: EY
0