Op 17 september 2015 heeft het Europees Hof van Justitie ("HvJ") na prejudiciële vragen van de Hoge Raad in een drietal zaken arrest gewezen inzake de houdbaarheid van de Nederlandse dividendbelasting op portfoliobeleggingen voor buitenlandse portfolio-aandeelhouders (zie ook TUW week 39). Het betreft hier de zaken van de in België woonachtige Nederlanders X en Miljoen, en de in Frankrijk gevestigde vennootschap Société Générale SA. Alle drie de partijen waren Nederlandse dividendbelasting verschuldigd over dividendinkomen op door hen gehouden Nederlandse portfoliobeleggingen (<5%). De Hoge Raad had prejudiciële vragen gesteld inzake de aan te leggen vergelijkingsmaatstaf en de mogelijke rechtvaardigingsgronden indien sprake zou zijn van een discriminerende bronheffing.
Het HvJ heeft beslist dat voor zowel buitenlandse natuurlijke personen als buitenlandse vennootschappen sprake kan zijn van een belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer. Dit is het geval indien de effectieve belastingdruk op portfoliodividend in een binnenlandse situatie (box 3 dan wel vpb-heffing) lager uitvalt dan de heffing van 15% dividendbelasting op bruto-basis. Slechts in bepaalde gevallen is hiervoor een rechtvaardigingsgrond. Met name voor buitenlandse natuurlijk personen opent dit arrest de deur naar (gedeeltelijke) teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting op portfoliobeleggingen. Omdat de uitspraak van het HvJ verschillend uitpakt voor deze groepen belastingplichtigen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen natuurlijke personen en vennootschappen.

Buitenlandse natuurlijke personen

EY is van mening dat dit arrest grote consequenties heeft voor de Nederlandse dividendbelasting en de huidige vormgeving van box 3. Buitenlandse natuurlijke personen ten laste van wie Nederlandse dividendbelasting is ingehouden, kunnen op basis van de arresten C-10/14 (Miljoen) en C-14/14 (X) per jaar verzoeken om een verrekeningsbeschikking voor zover de geheven dividendbelasting de box-3 heffing overtreft. Daarnaast moet worden gekeken of het discriminerende deel van de dividendbelastingheffing in concreto niet in de woonstaat wordt verrekend op basis van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Voor zover dit niet het geval is, kan in Nederland om teruggaaf worden verzocht van de (resterende) discriminerende bronheffing. Het ligt daarbij voor de hand dat steeds teruggaaf in Nederland moet worden verleend voor zover er geen verrekening in de woonstaat mogelijk is.
 
Het HvJ is overigens niet ingegaan op de prejudiciële vraag van de Hoge Raad of de voortwenteling van bronbelasting in de woonstaat (voor eventuele verrekening in een later jaar) ook kan leiden tot een rechtvaardiging van een discriminerende bronheffing. EY gaat er vooralsnog vanuit dat dit niet leidt tot een rechtvaardiging van een discriminerende bronheffing.
 
Een verzoek tot verrekening kan worden ingediend tot 5 jaar na einde van het kalenderjaar waarin de bronbelasting is opgekomen. Wij merken op dat dit gelet op jurisprudentie ook kan gelden voor niet-inwoners die buitenlands belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en aan wie inmiddels een definitieve aanslag is opgelegd.
 
Ook Nederlandse beursfondsen en (fiscale) beleggingsinstellingen met buitenlandse natuurlijke personen als minderheidsaandeelhouders kunnen hun aandeelhouders attenderen op deze mogelijkheid.

Buitenlandse vennootschappen

In de zaak Société Générale SA oordeelde het HvJ dat slechts sprake is van toerekenbare kosten indien deze 'rechtstreeks verband houden met de inning als zodanig van de dividenden'. Kosten voor meegekocht dividend of financieringskosten kwalificeren hiervoor niet. Het HvJ hanteert hier opvallend genoeg een beperkte definitie van toerekenbare kosten. Van een discriminatie zal in principe pas sprake zijn indien er meer dan 40% toerekenbare kosten zijn. Indien in een casus toch sprake is van een discriminerende bronheffing, kan deze worden teruggevraagd in Nederland. Ook in dit geval geldt wel dat het teruggevraagde deel van de discriminerende bronheffing niet op basis van een belastingverdrag verrekend mag zijn in de woonstaat van de aandeelhouder.

Beleggers uit derde landen

Tot slot: omdat het gaat om inbreuk op de vrijheid van kapitaalverkeer, en de standstill-clausule niet van toepassing is, kunnen ook niet-EU inwoners zich beroepen op de besproken arresten.
 
 

Bron: EY

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Dividendbelasting

2

Gerelateerde artikelen