De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat een verlies op een zogenoemde ‘onzakelijke' lening niet aftrekbaar is, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. Op 14 oktober 2016 heeft de Hoge Raad in een arrest aangegeven wanneer sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor een verlies op een lening toch aftrekbaar is.
Wanneer binnen een concern een lening wordt verstrekt, is het verlies op een dergelijke lening niet aftrekbaar wanneer sprake is van een onzakelijke lening. Er is sprake van een onzakelijke lening indien geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt er dan vanuit gegaan dat de lening is verstrekt om een groepsmaatschappij te dienen. De consequentie daarvan is dat een verlies niet aftrekbaar is.
Maar wanneer is sprake van een bijzondere omstandigheid? Die vraag kwam aan de orde in het arrest van 14 oktober 2016.
In de betreffende zaak had een BV een lening verstrekt aan een zustervennootschap. Vanwege faillissement van haar zuster, wilde de BV het verlies op de vordering aftrekken. De rechter oordeelt echter dat de lening als een onzakelijke lening moet worden aangemerkt. Dan is het verlies als hoofdregel niet aftrekbaar.
Maar volgens de BV sprake van een bijzondere omstandigheid omdat de BV via haar zuster toegang kreeg tot een markt waartoe zij anders geen toegang zou hebben en dus extra omzet heeft kunnen behalen. Er waren nieuwe zakelijke relaties ontstaan door opdrachten van derden verleend aan de zuster die hebben geleid tot het uitlenen van personeel door de BV en tot het zelf uitvoeren van opdrachten door de BV. De BV had dus een eigen ondernemingsbelang bij het in stand houden van de onderneming van haar zuster.
De Hoge Raad oordeelt dat een bijzondere omstandigheid zich voordoet indien tussen een schuldeiser en een schuldenaar sprake is van een zakelijke relatie die ook bij afwezigheid van een concernrelatie voor die schuldeiser van voldoende gewicht zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden. Een ander gerechtshof mag nu bepalen of voor de onderhavige BV sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid.
Bron: EY
21