De Staatssecretaris van Financiën heeft recentelijk bij de Tweede Kamer een nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging ingediend bij het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid.
De in het wetsvoorstel opgenomen onderworpenheideis voor top- en tussenmaatschappijen wordt vervangen. De andere inhoudelijke wijzigingen zien op de gevolgen van structuurveranderingen van een bestaande (zuster-)fiscale eenheid, bijvoorbeeld als gevolg van herstructureringen. Voorts is in de nota van wijziging nog een drietal aanpassingen van technische of redactionele aard opgenomen. In de nota naar aanleiding van het verslag worden diverse (voor de praktijk belangrijke) vragen beantwoord door de staatssecretaris.

Achtergrond

De staatssecretaris van Financiën heeft op 16 oktober 2015 het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid gepubliceerd. De aanleiding hiervoor is de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ) dat het huidige regime van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting in strijd is met het Europese recht. Het HvJ oordeelde namelijk dat het mogelijk zou moeten zijn dat een Nederlandse moedermaatschappij en een Nederlandse kleindochter een fiscale eenheid vormen indien de dochter niet in Nederland is gevestigd. Een fiscale eenheid zou ook mogelijk moeten zijn voor twee Nederlandse zustermaatschappijen van eenzelfde buitenlandse moedermaatschappij (zonder vaste inrichting in Nederland).
 
Deze uitspraken zijn aanleiding om het regime van de fiscale eenheid aan te passen teneinde dit in overeenstemming te brengen met het EU-recht, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de voorwaarden en de uitwerking van het bestaande fiscale-eenheidsregime. 
 
Samenvatting enkele relevante punten uit de Nota naar aanleiding van het verslag
 
  • De staatssecretaris legt uit waarom het fiscale-eenheidsregime niet wordt uitgebreid, ingeperkt of vervangen. De staatssecretaris geeft aan dat gekozen is om de systematiek van het huidige fiscale eenheid regime zoveel mogelijk ongemoeid te laten.
  • De staatssecretaris is van mening dat het niet mogelijk is de uitspraak van het HvJ in de zaak Groupe Steria een-op-een te vertalen naar de Nederlandse situatie. Voor de beantwoording van de vraag wat de precieze gevolgen van genoemde uitspraak zullen zijn, zal eerst tot een nadere, eenduidige en heldere duiding van de betekenis, de reikwijdte en de consequenties van die uitspraak moeten worden gekomen. De staatssecretaris geeft aan dat de Kamer zal worden geïnformeerd zodra die duiding voorhanden is.
  • De staatssecretaris legt uit dat stichtingen, verenigingen en publiekrechtelijke rechtspersonen (nog steeds) niet in een fiscale eenheid kunnen worden opgenomen (vanwege onder andere de beperkte vennootschapsbelastingplicht die op deze rechtsvormen van toepassing is).
  • Top- of tussenmaatschappij moeten in de EU of EER gevestigd zijn. De staatssecretaris geeft aan dat niet gekozen is voor een wereldwijd toepassingsbereik of een uitbreiding tot alle landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, omdat EU-recht en het OESO-modelverdrag dit niet verplicht. Daarnaast is volgens hem – nog afgezien van budgettaire overwegingen - niet precies is te overzien welke ongewenste situaties zich zouden kunnen voordoen ingeval het bestaande fiscale-eenheidsregime nog verder wordt uitgebreid dan waartoe het EU-recht verplicht.
  • De staatssecretaris legt uit waarom de bezitseis is aangescherpt. Voortaan moet de belastingplichtige de ‘'gehele'' juridische en economische eigendom bezitten. Hij vindt het wenselijker om een duidelijk wettelijk toetsingskader te hebben dan een materiële zeggenschapstoets. Door de aanscherping kunnen buitenlandse transparante entiteit die rechtspersoonlijkheid kunnen bezitten geen fiscale eenheid aangaan, maar de staatssecretaris ziet hierin geen EU-rechtelijke belemmeringen.
  • Het woord ‘'gehele'' in "gehele juridische en economische eigendom" heeft niet alleen betrekking op de juridische eigendom, maar ook op de economische eigendom. De staatssecretaris bevestigt echter dat de goedkeuring (in het besluit BNB 2011/63) bij bepaalde situaties waarin aandelen van de dochtermaatschappij in pand worden gegeven wel van toepassing blijft.
  • De in het wetsvoorstel opgenomen onderworpenheidseis wordt (bij nota van wijziging) vervangen door de voorwaarde dat de top- of tussenmaatschappij, indien deze in Nederland gevestigd zou zijn, in Nederland aan de heffing van vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen.
  • De staatssecretaris zal in het Besluit fiscale eenheid 2003 een regeling opnemen om dubbele verliesneming tegen te gaan (of dubbele winstneming) met betrekking tot een fiscale eenheid met een buitenlandse tussenmaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.
  • In de nota van wijziging is een algemene regeling opgenomen voor de gevallen waarin een (zuster) fiscale eenheid als gevolg van herstructureringen eindigt en voor de mogelijkheid tot fiscale geruisloze voortzetting bij een aansluitende fiscale eenheid.
  • De staatssecretaris beantwoordt diverse vragen in samenhang met de antimisbruikbepalingen en het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid. Het betreft onder andere een uitgebreide uitwerking van de samenloop tussen de renteaftrekbeperking op deelnemingsrente en het wetsvoorstel. Daarnaast wordt de aftrekbeperking tegen dubbele verliesneming bij schuldvorderingen aangescherpt, in die zin dat deze ook van toepassing is als een afwaardering van een vordering op een voormalige tussen- of topmaatschappij pas plaatsvindt nadat de debiteur geen tussen- of topmaatschappij meer is.
  • Een fiscale eenheid is ook mogelijk ingeval een topmaatschappij alle aandelen heeft in twee in het buitenland (EU/EER) gevestigde lichamen die elk een vaste inrichting in Nederland hebben. De buitenlands belastingplichtige vennootschappen kunnen dan voor wat betreft deze zuster-vaste inrichtingen, onder voorwaarden, een fiscale eenheid aangaan waarbij een van die twee buitenlands belastingplichtige vennootschappen als moedermaatschappij wordt aangewezen. De staatssecretaris bevestigt dat een dergelijke fiscale eenheid ook mogelijk is ingeval sprake is van vaste inrichtingen gevormd door Nederlands vastgoed, mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

 

Bron: EY

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting

13

Gerelateerde artikelen