Het op 23 januari 2020 verschenen eindrapport van de Commissie-Borstlap is met gemengde gevoelens ontvangen. De hierin opgenomen arbeidsrechtelijke aanbevelingen missen een praktische inslag en de fiscaalrechtelijke aanbevelingen zijn op één hand te tellen. Edwin Heithuis vindt het rapport vaag en op fiscaal gebied teleurstellend, nauwelijks vernieuwend en weinig realistisch. Léone Bource noemt het rapport een goed begin, maar we zijn er nog lang niet.

Eindrapport

Het rapport van de Commissie-Borstlap met als titel ‘In wat voor land willen wij werken’ is het eindresultaat van een onderzoek naar de huidige arbeidsmarkt en wat er nodig is om deze toekomstproof te maken. ‘We moeten in Nederland de bakens verzetten’, dat is de kern van het advies van de Commissie-Borstlap. De regels en wetten rond werk moeten radicaal anders. En voor die broodnodige verandering bevat het rapport een keur aan concrete aanbevelingen die in samenhang moeten worden geïmplementeerd en die de Commissie, naar eigen zeggen, met alle genoegen inruilt voor betere ideeën.

Vaag en teleurstellend

Heithuis, hoogleraar fiscale economie aan de UvA en verbonden aan BDO, valt over de woorden ‘concrete aanbevelingen’, vooral als het gaat om fiscale maatregelen waar de concreetheid met een vergrootglas is te zoeken. “Ik krijg weinig hoogte van dit rapport,” geeft hij aan. “Ik mis de creatieve ideeën. Het lijkt erop alsof iedereen met dit rapport tevreden moest worden gesteld en dat resulteert meestal in een rapport waarin de kool en de geit worden gespaard. En op fiscaal gebied is het rapport nogal mager, nu er slechts drie fiscale maatregelen worden voorgesteld. Terwijl de fiscaliteit een belangrijke component is in de problematiek van de schijnzelfstandigheid.”

Te theoretisch

Loonbelastingspecialiste Bource, van Bource-Snikkenburg Tax Advisors, noemt het eindrapport een goed, maar te theoretisch begin van toekomstgerichte regels rondom werk. “Een aantal aanbevelingen staan te ver weg van de praktijk. Zo kun je niet van iedereen verwachten dat ze een leven lang leren of de capaciteit hebben om zich om te scholen. Er verdwijnen straks banen door de digitalisering. Hoe gaan we daarmee om? En hoe gaan we om met verdwenen en nog te verdwijnen participatiebanen? Niet iedereen past in de mal van een leven lang ontwikkelen en blijven leren. Bovendien wil de Commissie de arbeidsmarkt nog strakker inregelen. De vraag is hoeveel vrijheid werkenden in de toekomst bereid zijn in te leveren. Strakker inregelen is niet per definitie de sleutel tot succes.”

Doelrekenen

Wat Bource verder opvalt is dat de Commissie aan doelrekenen doet in het geschetste bruto-netto traject van werknemer, zelfstandig IB-ondernemer en dga op pagina 51 van het eindrapport. “Deze weergave is niet compleet. In het bruto-nettotraject van de IB-ondernemer en dga ontbreken niet aftrekbare kosten en bij de werknemer zijn alle gerichte vrijstellingen en andere belastingvrije zaken niet meegenomen. Met andere woorden, de netto-positie van zowel de IB-ondernemer en de dga is te voordelig gepresenteerd en die van de werknemer te nadelig.”

Onwerkbare ZZP-plannen

In het eindrapport schenkt de Commissie-Borstlap ook aandacht aan de zzp-plannen van minister Koolmees. Zowel in het voorstel voor een minimumuurtarief als in het voorstel voor een zelfstandigenverklaring ziet de Commissie geen heil vanwege handhavingsproblemen en een te grote lastig controleerbare administratieve rompslomp voor zzp’er en Belastingdienst. Zowel Bource als Heithuis kunnen hier volmondig mee instemmen. In een eerder interview voor TaxLive noemde Bource de voorgestelde zzp-maatregelen een ‘over the top’ ontmoedigingsbeleid. Gezien de ‘niet-haalbare-kaart-blik’ van de Commissie en alle kritiek die al op de zzp-plannen is geweest, hoopt Heithuis dat deze plannen van Koolmees onderin de bureaula zullen verdwijnen.

Heldere afbakening

Dat we dan nog geen steek verder zijn met de beoogde vervanging van de Wet Deregulering Arbeidsrelaties (DBA) en een heldere afbakening tussen zelfstandige en werknemer, is de keerzijde van het verhaal. Een concrete maatregel ter vervanging van het vage begrip ‘gezagsverhouding’ zou zijn de ‘werknemer, tenzij’-benadering die de Commissie oppert. Heithuis: “Maar ja, de Commissie geeft zelf al aan dat deze benadering Europese bezwaren kent. Daar kunnen we dus niets mee. Veel verder dan het advies aan het kabinet om hierover in gesprek te gaan met Brussel, komt de Commissie niet. Ik denk dat we hiervan niet veel hoeven te verwachten.”

Voor de afbakening tussen werknemer en zelfstandige zoekt de Commissie meer aansluiting bij het Europees werknemersbegrip, waarbij de partijbedoeling niet langer relevant is voor de drie criteria van een dienstbetrekking: persoonlijke arbeid, beloning en werkgeversgezag. Bource vindt dit bezwaarlijk. “Dat de partijbedoeling niet relevant is, zien we terug in de modelovereenkomsten om de Wet DBA werkbaar te houden. Dat is veel te onzeker. Wat ik ook niet okay vind, is het door de Commissie voorgestelde moderne jasje voor het gezagscriterium. Dat de inbedding in de organisatie van de werkgevende en de activiteiten die worden verricht medebepalend zijn voor de uitleg van het begrip ‘gezag’, zoals de Commissie voorstelt, is te vaag en zie ik niet voor me. Waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan in de vorm van drie eenvoudig meetbare objectieve normen van afhankelijkheid, zoals bijvoorbeeld het volgende: (1) duurt de opdracht langer dan één jaar, waarbij de werkende (2) meer dan 25% van zijn omzet bij één opdrachtgever haalt en (3) voor minimaal 50% werkt op de locatie van de opdrachtgever, dan is sprake van werknemerschap.”

Werkzaamheidgenieter zoek

In het eindrapport geeft de Commissie-Borstlap aan dat het bij de regels rondom werk in hoofdzaak gaat om drie regelsystemen: arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit. Dat maakt het des te opvallender dat de fiscale regels op werkvlak er in het eindrapport bekaaid vanaf komen. Zo wordt een hele groep werkenden in de inkomstenbelasting genegeerd. Heithuis: “Fiscaal kennen we drie groepen werkenden: werknemers, IB-ondernemers en werkzaamheidgenieters. Die laatste groep kom ik helemaal niet tegen in het rapport. Die lijkt de Commissie te zijn vergeten. Mijn voorstel is om de werkzaamheidgenieter fiscaal af te schaffen en onder te brengen bij de groep IB-ondernemers. Misschien bedoelt de Commissie dit ook wel, maar ik lees het nergens.”

Bource wijst nog op een andere groep waar niets voor is geregeld. “De Commissie wil dat tijdelijk werk ook echt tijdelijk wordt ingezet. Dat uitgangspunt sluit een flexibele groep van werkenden uit, die door de aard van hun werkzaamheden, zoals projectmatige arbeid, niet makkelijk te plaatsen zijn. Denk aan de interimmanager of een ICT’er. Voor deze flexibele groep, waarvan het niet gewenst is dat zij keer op keer een nieuwe werkgever krijgen met nieuwe arbeidsvoorwaarden en telkens een nieuw pensioenfonds, is niets geregeld. Een verloningsbureau zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. Een dergelijk bureau neemt tegen betaling de werkgeversverplichtingen op zich en zorgt voor een werknemersbescherming, zodat deze flexibele groep zich niet hoeft te vestigen als zelfstandig freelancer.”

Teleurstellend en niet vernieuwend

Dat de fiscaliteit zo onderbelicht is in het rapport vindt Heithuis teleurstellend. Van de paar fiscale aanbevelingen die het rapport telt, wordt hij niet warm of koud. “Een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor de zelfstandige is al in ontwikkeling en de afbouw van de zelfstandigenaftrek is al in gang gezet. Deze voorstellen van de Commissie zijn kortom niet vernieuwend. Dat de Commissie de mkb-winstvrijstelling ook bestempelt als een af te bouwen ondernemersfaciliteit is een misverstand. De mkb-winstvrijstelling is geen faciliteit, maar een tariefmaatregel, in 2007 ingevoerd om het globale evenwicht tussen IB-ondernemer en dga te handhaven. Schaf je die af, dan ontstaat er weer aantrekkingskracht vanuit de VPB.”

“Ook de loonbelasting ontbreekt volledig,” vult Bource aan. “Ontlast het werkgeverschap, roept de Commissie. Door de interne wendbaarheid te bevorderen, voelen werkgevenden zich door regels en verplichtingen niet onnodig bekneld in hun bedrijfsvoering. Daartoe stelt de Commissie onder meer voor om de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte te verkorten tot een jaar en om de ontslagbescherming te vereenvoudigen. Maar dat zijn allemaal arbeidsrechtelijke issues. Er wordt dus maar een deel van het wendbaarheidsprobleem van werkgevers aangestipt. Ook arbo-verplichtingen en AVG-verplichtingen, hoe terecht ook, knellen in de bedrijfsvoering. En hoe zit het met de enorme administratieve lasten die voortvloeien uit loonheffingenverplichtingen? Denk alleen al aan een juiste toepassing van de werkkostenregeling of het vaststellen van de identificatie van de werknemer voor de loonheffingen. Al deze verplichtingen beïnvloeden de wendbaarheid van de werkgever. Toch ontbreken zij in het rapport.”

Vreemde eend in de bijt

Dat de Commissie de dga er in de fiscale aanbevelingen bijhaalt, bevreemdt Heithuis. “De dga hoort naar mijn smaak niet thuis in deze arbeidsrechtelijke problematiek van schijnzelfstandigheid. Dat uitstel van de box 2-heffing een probleem is, ontken ik niet, maar wat dit te maken heeft met belastingheffing op arbeid, ontgaat mij.“

Weinig realistisch

Heithuis is geen voorstander van de aanbeveling van de Commissie om de winst van de bv onmiddellijk en zo veel mogelijk als arbeidsinkomsten te belasten bij de dga. “De Commissie noemt dit de voorkeursoptie, maar motiveert dit niet. Deze optie is alleen realistisch als de winst of omzet van de bv voor 90% of meer wordt veroorzaakt door de persoonlijke arbeid van de dga. Kortweg dus de groep dga’s voor wie je conform de gebruikelijkloonjurisprudentie ook de afroommethode zou mogen toepassen. Dat is een vrij kleine groep in de grote poel van dga’s met bv-structuren en personeelsbestanden. Een maatregel als het belasten van alle winst van bv’s als arbeidsinkomen, eventueel na aftrek van een vergoeding over eigen vermogen, ontbeert realiteitszin. Hoe stelt de Commissie zich dat voor bij grote, internationaal opererende beursgenoteerde vennootschappen die ook een aanmerkelijkbelanghouder hebben? Mijn voorstel zou juist omgekeerd zijn. Stel het salaris voor de dga vast volgens de huidige bekende gebruikelijkloonregel en belast de rest als winst. Dan blijf je dichterbij het huidige systeem en creëer je geen nieuwe, onvoorziene problemen.”

Geen vermogensaftrek maar lager winstbelastingtarief

De laatste fiscale aanbeveling die is terug te vinden in het rapport, betreft een vermogens- of een (algemene) investeringsaftrek voor het in de onderneming aangewende kapitaal. Een aanbeveling die volgens Heithuis geen nieuw inzicht oplevert en ook al vaker is geopperd. “Het is wel gissen wat de Commissie hier nu precies mee bedoelt, want deze aanbeveling is niet nader uitgewerkt. Ik vermoed dat de Commissie een van de winst aftrekbare vergoeding bedoelt, als buffer om investeringen in de bv mogelijk te maken. Zoiets als België kent met de notionele interestaftrek. De Commissie Van Weeghel heeft in het verleden ook al eens een dergelijke ‘vermogensaftrek’ voorgesteld, maar dat is er toen niet van gekomen. Met als reden dat zo’n vermogensaftrek snel onbetaalbaar wordt, zo hebben de ervaringen in België ons geleerd. Mijn voorstel zou zijn, om de winst van de onderneming, na aftrek van het (gebruikelijk) loon, te belasten tegen een gematigder tarief dan loon in box 1. Door het lagere winstbelastingtarief schep je vanzelf de ruimte voor investeringen en interne financiering en heb je zo’n algemene ongerichte vermogensaftrek niet nodig.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Arbeidsrecht, Inkomstenbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

19

Gerelateerde artikelen