Hoe kijkt de Belastingdienst aan tegen de toedeling van de volledige lijfrente aan een ex-partner in ruil voor de woning? De volgende fictieve casus maakt dit duidelijk.
Een man en zijn partner zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Ze gaan scheiden en zijn bezig met het opstellen van een convenant. De hypotheek op hun woning is twee jaar geleden helemaal afgelost. Ze hebben beiden geen pensioen opgebouwd bij een werkgever. Voor hun oudedag hebben zij gespaard door middel van lijfrentes. De premies hiervoor hebben ze afgetrokken bij hun aangiften inkomstenbelasting. Het is de bedoeling dat hij hun (hypotheekvrije) woning krijgt toebedeeld. In ruil daarvoor krijgt zij het grootste deel van de lijfrenten. Tot zover de casus.
 
Op grond van het huwelijksvermogensrecht hebben beide partners recht op de onverdeelde helft van de huwelijksgoederengemeenschap. Tot de gemeenschap behoren onder andere een eigen woning vrij van schulden en meerdere lijfrenteverzekeringen waarvan de premie is afgetrokken. Het staat partners volledig vrij om de aanwezige vermogensbestanddelen in een door beide gekozen vorm toe te delen.
 
Als gevolg van de toedeling van de volledige lijfrente aan de vrouw in ruil voor de woning ontstaat er echter een belastbaar feit.

Belastbare periodieke uitkering

De Belastingdienst zal stellen dat de man voor de onderbedeling met betrekking tot de lijfrenten is gecompenseerd door overbedeling van de woning. Daarmee geniet hij in de ogen van de Belastingdienst een bedrag in verband met het recht op verrekening de lijfrenten. Dit bedrag is in principe belast. De Belastingdienst baseert zich daarbij op artikel 3.102, lid 3 Wet IB 2001:
 
"Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort wat in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt ontvangen ter zake van het recht op verrekening van:
a. pensioenrechten;
b. lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen."
 
Omdat de man lijfrenten verrekent in het kader van de echtscheiding wordt hetgeen hij als tegenprestatie ontvangt (de helft van de waarde van de woning) belast als aangewezen periodieke uitkering en verstrekking ingevolge artikel 3.102, lid 3, onderdeel b, Wet IB 2001. Zijn ex-partner kan de tegenprestatie als persoonsgebonden aftrek in mindering brengen op zijn inkomen (artikel 6.3 lid 1 Wet IB 2001).

Tijdstip belastbaarheid

Voor het antwoord op de vraag op welk moment de tegenprestatie voor de lijfrente is genoten is beslissend op welk moment dit voordeel is ‘ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend of vorderbaar en inbaar' is geworden. Dit is bepaald in artikel 3.146, lid 1 Wet IB 2001. Op het moment van ondertekenen van het echtscheidingsconvenant of de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand is er nog niet sprake van een fiscaal genietingsmoment. Daarvan is pas sprake als zijn ex-partner aan haar leveringsverplichting heeft voldaan. Dit is het moment van het transport van de woning bij de notaris.

Belang voor de praktijk

Bij de verdeling van het vermogen en het opstellen van het convenant is het van belang om rekening te houden met de belastbaarheid van de tegenprestatie bij de verrekening van lijfrenten.
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

15

Gerelateerde artikelen