De bijdrage Zorgverzekeringswet leidt niet tot verlaging van het belastbaar inkomen. Verder leiden de regels over de toerekening van lijfrente-inkomsten niet tot discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden.

De zaak (31 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:902) verloopt als volgt. Een man ontvangt een uitkering uit een lijfrenteovereenkomst van € 37.525 per jaar. Man is de verzekeringnemer, verzekerde en eerste begunstigde. Zijn echtgenote is medeverzekerde en tweede begunstigde. Op de uitkering houdt de verzekeraar € 2.139 aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) in. De man ontvangt daarnaast een AOW-uitkering waarop de Sociale Verzekeringsbank € 609 aan bijdrage Zvw inhoudt.

De man tekent bezwaar aan tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn belastbaar inkomen moet worden verminderd met de ingehouden bijdragen Zvw. Volgens hem geldt: “Wat niet is ingekomen kan ook niet worden belast”. Bovendien bepleit hij dat de lijfrente-uitkering voor de helft bij hem en voor de helft bij zijn echtgenote in aanmerking moet worden genomen. Hij stelt dat sprake is van discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden.

De rechtbank en het hof stellen hem op beide punten in het ongelijk. Ten aanzien van de bijdrage Zvw geldt dat bedragen slechts in mindering van het bruto inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht, als de Wet inkomstenbelasting 2001 daarin voorziet. In art. 9.2 en 9.4 Wet IB 2001 zijn bepalingen opgenomen waarmee ingehouden loonheffing als voorheffing bij de aanslagregeling kan worden verrekend. De bijdrage Zvw wordt daarin niet genoemd, zodat zij niet als voorheffing kan worden verrekend. Ook is de bijdrage Zvw in de Wet IB 2001 nergens als aftrekpost genoemd.

Voor de lijfrente-uitkering geldt dat deze op grond van art. 2.17 lid 1 Wet IB 2001 in aanmerking wordt genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten, in dit geval de man. Dat de lijfrente-uitkeringen worden uitbetaald op een gemeenschappelijke bankrekening van belanghebbende en zijn echtgenote, doet hieraan niet af. De Hoge Raad heeft in een soortgelijk geval geoordeeld dat van discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden geen sprake is (HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:633).

Belang voor de praktijk

De onrechtvaardigheid in de bijdrageheffing Zvw is al vaker aan de orde geweest. Het gaat dan met name om de onrechtvaardigheid dat aftrekposten niet leiden tot vermindering van de bijdrageheffing Zvw. Wanneer het bruto-inkomen in de aangifte inkomstenbelasting door aftrekposten als bijvoorbeeld inleg voor lijfrente wordt verlaagd, dan leidt dit tot teruggave van loonheffing en premies volksverzekeringen op basis van art. 9.2 en 9.4 Wet IB 2001. Maar eenmaal ingehouden bijdrage Zvw blijft ingehouden bijdrage Zvw en kan niet bij aangifte worden gecorrigeerd. Alleen in het geval er in een kalenderjaar over een hoger bedrag dan het maximum bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet (€ 66.956 (2023)) bijdrage Zvw is afgedragen, krijgt de bijdrageplichtige dit meerdere terug. Aftrekposten in de inkomstenbelasting kunnen dan ook niet leiden tot verlaging van het bijdrage- inkomen voor de Zvw. In feite is dan sprake van dubbele heffing. Over de lijfrente inleg is immers grotendeels Zvw betaald, maar over de lijfrente-uitkeringen die volgen moet opnieuw de bijdrage Zvw worden betaald. Alleen voor ondernemers die hun FOR hebben omgezet is deze onrechtvaardigheid rechtgezet. In art. 43 Zvw is hiervoor in lid 2 onderdeel b een regeling opgenomen. De dubbele heffing doet zich echter in veel meer situaties voor. Ook bij het benutten van jaar- en inhaaljaarruimte. Een correctie is dus in veel meer gevallen op zijn plaats.

Ook de spiegelbeeldsituatie – helemaal geen bijdrage Zorgverzekeringswet – is onrechtvaardig. Ook dit komt voor. Er is namelijk geen bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd over de afkoopsom van een pensioen-, lijfrente- of stamrechtaanspraak. Met de 10%-regeling (‘bedrag ineens’) in het vooruitzicht worden verdergaande reparatiemaatregelen dan ook steeds urgenter. Daarbij lijkt een oplossing in het integreren in de bijdrageheffing in het huidige heffingssysteem op soortgelijke wijze als de bepalingen van art. 9.2 en 9.4 Wet IB 2001 voor de hand te liggen. Gezien de huidige ICT-problemen bij de Belastingdienst lijkt dit vooralsnog een utopie.

Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

799

Gerelateerde artikelen