Het Ministerie van Financiën gaat geen beroep in cassatie instellen tegen een uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2019 over de verhuurderheffing. In deze uitspraak heeft de rechter bepaald dat er geen verhuurderheffing is verschuldigd voor woningen die op de peildatum niet verhuurd zijn.

De staatssecretaris is van mening dat voor niet verhuurde woningen moet worden bepaald of zij voor de verhuur bestemd waren. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar tussenuitspraak van 31 augustus 2017, nr. BRE 16/04598T, V-N 2017/52.20, het uitgangspunt genomen dat voor leegstaande woningen beoordeeld moet worden of in de periode voor de leegstand de woning is verhuurd tegen een sociale huurprijs. In dat geval blijft de woning kwalificeren als sociale huurwoning. Een belanghebbende kan aannemelijk maken dat de leegstaande woning op de peildatum niet langer bestemd was om te worden verhuurd tegen een sociale huurprijs, bijvoorbeeld in geval van sloop of verkoop.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, nr. 17/04317, V-N 2018/44.12, valt volgens de staatssecretaris niet anders af te leiden dan dat woningen die daadwerkelijk verhuurd worden en woningen die te huur worden aangeboden op de peildatum, voor de verhuur bestemde woningen zijn. De Hoge Raad heeft echter geen oordeel gegeven over de situatie dat een woning die voorheen werd verhuurd op de peildatum leeg stond en niet meer te huur werd aangeboden.

In deze zaak van Hof ’s-Hertogenbosch (zaaknummer 18/00057, niet gepubliceerd) heeft belanghebbende aangevoerd dat de desbetreffende woningen op de peildatum bestemd waren voor de sloop of de verkoop en dat zij in het geheel niet meer (ook niet tijdelijk) zouden worden verhuurd. De staatssecretaris kan zich daarom in de uitkomst vinden dat deze woningen op de peildatum niet voor de verhuur bestemd zijn en niet tot de grondslag behoren voor de verhuurderheffing.

Bron: Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Verhuurderheffing

9

Gerelateerde artikelen