Een in België wonend echtpaar kan het negatieve inkomen uit eigen woning niet volledig toedelen aan de vrouw, omdat zij voor de inkomstenbelastingheffing geen fiscale partners zijn. Dat oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

De zaak (18 december 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5723) verloopt als volgt. Een echtpaar woont geheel 2015 in België. Hun woning valt in de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw werkt in Nederland. Haar inkomen is bijna volledig belast in Nederland. Daardoor is zij een zogeheten 'kwalificerende buitenlandse belastingplichtige' (art. 7.8 Wet IB 2001).

De man is gepensioneerd. Zijn inkomen is volledig belast in België. Hij doet in Nederland geen aangifte inkomstenbelasting. Voor de Nederlandse inkomstenbelastingheffing is hij geen binnenlands belastingplichtige, geen buitenlands belastingplichtige en ook geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Hierdoor zijn man en vrouw voor de Nederlandse inkomstenbelastingheffing geen fiscale partners (art. 1.2 lid 4 onderdeel b Wet IB 2001).

De vrouw rekent het volledige negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning van € 8.954 tot haar inkomen. De inspecteur corrigeert haar aangifte en neemt slechts de helft van dit inkomen – € 4.477 – in aanmerking.

In geschil is of deze correctie terecht is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat dit het geval is. Nu de echtgenoot geen fiscale partner is, bestaat ook niet de mogelijkheid om gemeenschappelijke inkomensbestanddelen – hier: de negatieve inkomsten uit eigen woning – naar keuze toe te delen (art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001). Daarmee is de door de vrouw bepleite aftrek op basis van de Wet IB 2001 niet mogelijk. Alle stellingen die de vrouw hier tegenin brengt (vertrouwensbeginsel, strijd met EU-recht, strijd met het non-discriminatie-artikel in het Belastingverdrag) verwerpt de rechtbank. Het gelijk is aan de inspecteur.

Belang voor de praktijk

Het gaat hier om een bijzondere situatie, die echter toch vaker zal voorkomen. Als de man, net als zijn echtgenote, kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zou zijn geweest, dan was er niets aan de hand geweest. Dan waren zij voor de Nederlandse inkomstenbelastingheffing fiscale partners en konden zij het gemeenschappelijk inkomen naar eigen inzicht verdelen.

Van de verweren van de vrouw valt met name het beroep op strijdigheid met het EU-recht op. Zij doet daarbij een beroep op het Schumacker-arrest (Europees Hof van Justitie 14 februari 1995, C-279/93, BNB 1995/187). De strekking van dit arrest: persoonlijke tegemoetkomingen mogen in aftrek komen in de werkstaat als de belastingplichtige ten minste 90% van zijn totale inkomen in de werkstaat verdient en deze tegemoetkomingen niet in aanmerking kunnen worden genomen in de woonstaat. Punt in deze zaak: de vrouw kan haar aandeel in de negatieve inkomsten uit eigen woning wél in aanmerking nemen, maar niet dat van haar echtgenoot. Daarbij: de man heeft de betaalde hypotheekrente in zijn Belgische aangifte in aanmerking genomen volgens de Belgische wet- en regelgeving. Waarschijnlijk zal een eventueel hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden.

Lees ook de thema's Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting en Grensoverschrijdende arbeid: wonen in Nederland, werken in het buitenland.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

81

Gerelateerde artikelen