Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de in Zweden wonende, gepensioneerde man en vrouw niet kunnen worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen.
De zaak (15 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4235) verloopt als volgt. Een in Zweden wonend echtpaar ontvangt in 2017 hun volledig inkomen uit Nederland. De man heeft naast zijn AOW ook inkomsten uit een pensioen en een lijfrente, in totaal € 17.593. Hij geeft daarbij een bedrag van € 2.564 op als aftrekpost (specifieke) zorgkosten. De vrouw ontvangt naast haar AOW ook een pensioenuitkering, in totaal € 12.678.
Beiden geven in hun aangifte aan te voldoen aan de voorwaarden om te kunnen worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen. De inspecteur van de Belastingdienst legt echter voor beiden een aanslag op die afwijkt van hun aangifte. De inspecteur meent dat het echtpaar niet kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en accepteert de aftrek voor de zorgkosten niet. Het echtpaar moet daarnaast belastingrente betalen.
De man en vrouw voeren aan dat zij zijn aan te merken als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen in de zin van art. 7.8 lid 6 Wet IB 2001. Een van de voorwaarden is dat over 90% of meer van het totale inkomen in Nederland belasting wordt betaald. Hieraan voldoen zij niet omdat het belastingverdrag tussen Nederland en Zweden bepaalt dat de heffing over pensioen en lijfrente is toegewezen aan Zweden.
Evenmin kan het echtpaar op grond van art. 21bis lid 1 Uitvoeringsbesluit IB 2001 als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. Het echtpaar maakt niet aannemelijk dat zij in Zweden geen inkomstenbelasting over hun wereldinkomen verschuldigd zijn wegens geringe hoogte van het inkomen.
De rechtbank kan voorts niet vaststellen of het echtpaar de op hen van toepassing zijnde Zweedse faciliteiten volledig hebben kunnen benutten. Met andere woorden: of het echtpaar volgens de Zweedse wetgeving mogelijk een fiscale tegemoetkoming kon krijgen voor de gemaakte zorgkosten. Nu het echtpaar dit niet inzichtelijk maakt, verplicht het Unierecht Nederland niet om van haar kant een dergelijke tegemoetkoming te verlenen. Het echtpaar krijgt ongelijk van de rechtbank en moet ook de belastingrente betalen.
Belang voor de praktijk
Vanaf 2015 wordt een buitenlandse belastingplichtige aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als hij:
- Geen inwoner van Nederland is;
- Inwoner is van een andere EU-lidstaat, een lidstaat van de EER, Zwitserland of een BES-eiland; en
- Over meer dan 90% van diens inkomen in Nederland loon- of inkomstenbelasting betaald.
De belastingplichtige kan hiervoor niet kiezen: als je aan de voorwaarden voldoet, word je als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt. Dit volgt uit art. 7.8 lid 6 Wet IB 2001. In dat geval heeft de belastingplichtige recht op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als inwoners van Nederland, zoals aftrek wegens negatieve inkomsten uit eigen woning, aftrek wegens uitgaven voor inkomensvoorzieningen, uitgaven voor monumentenpanden, de andere persoonsgebonden aftrekposten, heffingskortingen en de vrije toerekening van inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag aan de belastingplichtige en zijn partner.
Een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan toch in aanmerking komen voor deze fiscale behandeling als hij aannemelijk maakt dat wegens de geringe hoogte van zijn totale inkomen (lees: wereldinkomen) in het woonland geen inkomstenbelasting is verschuldigd, aldus art. 21bis lid 1 Uitvoeringsbesluit IB 2001.
Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws