Advocaat-generaal Van Hilten adviseert de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie over de herziening van aftrek in tijden van leegstand.
Een ondernemer heeft een kantoorpand laten bouwen dat hij een aantal jaren vrijgesteld heeft verhuurd. Volgend op deze periode van vrijgestelde verhuur komt, nog gedurende de herzieningsperiode, het pand een aantal jaren leeg te staan. Enige jaren later wordt het pand weer verhuurd, ditmaal belast. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de ondernemer over het (herzienings)jaar 2010, waarin het pand leegstond, terecht aanspraak maakt op aftrek c.q. teruggaaf wegens herziening van 1/10e deel van de bij ingebruikneming van het pand verschuldigde omzetbelasting (hierna: initiële belasting) die destijds vanwege het vrijgestelde gebruik van het pand, niet voor aftrek in aanmerking kwam.
Advocaat-generaal Van Hilten adviseert de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie over de herziening van aftrek in tijden van leegstand. Dit omdat het gaat om problematiek van unierechtelijke aard waarover het Europese Hof zich nog niet heeft uitgelaten. Aan de hand van uitlegging van jurisprudentie van het Hof van Justitie over verwante kwesties, komt de A-G zelf tot de slotsom dat voor het recht op 'herzieningsaftrek' gedurende leegstand het (bewezen) voorgenomen gebruik doorslaggevend is. Indien het voorgenomen gebruik voor belaste doeleinden is, bestaat volgens de A-G in beginsel recht op aftrek van de aan het desbetreffende herzieningsjaar toerekenbare initiële belasting. De A-G meent dat de rechtbank op basis van het feitenmateriaal terecht heeft geoordeeld dat de ondernemer aan de hand van objectieve gegevens heeft bewezen dat hij voornemens was het pand belast te gaan gebruiken. De ondernemer heeft volgens de A-G over het in geding zijnde jaar recht op aftrek van de aan dit jaar toerekenbare initiële belasting (1/10e deel van de initiële belasting).
Bron: Grant Thornton
0