In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018 is voorgesteld de tweede zin van het tweede lid van artikel 17 Invorderingswet 1990 te schrappen. Daarin was bepaald dat verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst voor zover deze door het verzet wordt bestreden. De reden tot deze schrapping zou zijn gelegen in het zeer geringe aantal gevallen dat het verzet gegrond wordt verklaard en de extra uitvoeringskosten voor de Belastingdienst bij het innen van de Belastingschuld. Per 1 januari 2018 is het verval van deze bij wet bepaalde schorsende werking een feit[1] voor dagvaardingen die vanaf 1 januari 2018 zijn uitgebracht.[2]
Als gevolg van deze schrapping is ook de Leidraad Invordering 2008 aangepast.[3] Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel volgens artikel 17.1 van de Leidraad Invordering 2008 aan, tenzij de gronden van het verzet voor de ontvanger geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden en de belangen van de staat worden geschaad door uitstel van de tenuitvoerlegging.
 
Recent verscheen in de vakpers de publicatie van de uitspraak van Hof `s-Hertogenbosch van 5 december 2017.[4] Deze uitspraak laat het belang van de schorsende werking duidelijk zien.
 
In de zaak die tot deze uitspraak leidde was door de inspecteur aan een vennootschap (verder: belanghebbende) een tweetal aanslagen opgelegd over de jaren 1997 en 1998, namelijk op 14 oktober 2000 respectievelijk 31 oktober 2000. Nadat hiertegen door de belanghebbende bezwaar was gemaakt, werd door de ontvanger voor de bezwaarprocedure uitstel van betaling verleend. In 2004 werd door de belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer was overeengekomen dat de bezwaarschriften tegen de hiervoor genoemde aanslagen zouden worden ingetrokken. Dat deed de belanghebbende op 20 september 2006 respectievelijk 7 maart 2007. Daarmee dacht zij waarschijnlijk dat de discussie met de Belastingdienst was beëindigd. Niets was minder waar.
 
In 2014 ontdekte de ontvanger namelijk dat de bezwaarschriften (in 2006 en 2007) waren ingetrokken. De ontvanger zond eind mei 2014 een (stuitings)brief aan de belanghebbende waarin werd medegedeeld dat de aanslag 1998 nog niet was betaald en de invorderingstermijn ter voorkoming van verjaring werd verlengd met vijf jaren. Ook deelde de ontvanger de belanghebbende in september 2014 mede dat het uitstel werd ingetrokken.
 
Vervolgens ging de ontvanger in oktober 2014 over tot invordering van de aanslagen over 1997 en 1998, middels dwangbevelen en executoriaal derdenbeslag. Daartegen ging de belanghebbende in verzet.
 
De ontvanger stelde dat het uitstel nog niet was beëindigd, ondanks dat de bezwaarschriften in 2006 respectievelijk 2007 al waren ingetrokken.
 
Het Hof stelt voorop dat op grond van artikel 4:104, lid 1, Awb de rechtsvordering tot betaling van belastingschulden verjaart, vijf jaren nadat de betaaltermijn is verstreken. Deze termijn wordt op grond van artikel 4:111, lid 1, Awb verlengd met de periode dat de belastingschuldige uitstel van betaling heeft. Het uitstel was verleend voor de bezwaarprocedure. Nu die procedure door intrekking van de bezwaarschriften was geëindigd, was het uitstel met de intrekking volgens het Hof van rechtswege vervallen. De stelling van de ontvanger dat het uitstel voortduurt totdat dit bij beschikking van 25 september 2014 werd ingetrokken, slaagt volgens het Hof niet. Een beschikking komt daaraan dan niet te pas (thans artikel 25.1.6 Leidraad Invordering 2008). De andersluidende opvatting van de ontvanger staat volgens het hof op gespannen voet met de Invorderingswet 1990 en haar geschiedenis nu anders "onverjaarbare vorderingen zouden (kunnen) ontstaan".
 
Nu de verjaringstermijn ruimschoots was verstreken was het de ontvanger niet toegestaan om de dwangbevelen uit te vaardigen. Het verzet werd aldus door het hof gegrond verklaard.
 
Deze procedure bevestigt het belang van de schorsende werking van het verzet. Dat is volgens de Leidraad Invordering 2008 gelukkig nog steeds het uitgangspunt.
 
Het is gelet op deze uitspraak wel de vraag hoe de ontvanger in de praktijk omgaat met de mogelijkheid om van de hoofdregel – schorsende werking – af te wijken. Dat een rechtsvordering geruime tijd is verjaard, houdt de ontvanger immers ook niet tegen toch dwanginvordering toe te passen.
 
Binnen drie jaar dient een evaluatie plaats te vinden van het gewijzigde artikel 17, lid 2, Invorderingswet 1990.[5] Wij hopen dat deze evaluatie laat zien dat de schorsende werking van het verzet in de praktijk meer regel dan uitzondering is.
 
 
[1] Staatsblad 2017, 518.
[2] Artikel XXX, staatsblad 2017, 518.
[3] Besluit van 11 december 2017, nr. 2017-226419.
[4] Hof Den Bosch 5 december 2017, nr. 200.185.202/01, ECLI:NL:GHSHE:2017:5464.
[5] Artikel XXXC, Staatsblad 2017, 518.
 
 

Bron: Hertoghs advocaten

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Invordering

1

Gerelateerde artikelen