Erfgenamen van een zeldzame Chinese pot moeten meer successiebelasting betalen dan wat zij op basis van een taxatie door deskundigen zouden hebben betaald. Maar zij worden ook niet aangeslagen op grond van de onverwacht hoge prijs waarvoor de pot werd geveild. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. De Hoge Raad bevestigt daarmee eerdere oordelen van rechtbank en hof.
Deze zaak gaat over de berekening van het successierecht bij de vier erfgenamen, die onder andere Chinees porselein van hun vader hebben geërfd. Vader is in november 2003 overleden. Ongeveer een jaar later vragen de erfgenamen aan een deskundige wat de waarde van dat porselein is. Dan blijkt dat er een zeer zeldzame pot bij is uit de periode van de Han Yuan dynastie (14e eeuw na Christus). Een deskundige schat de waarde op € 80.000 á € 100.000. De erfgenamen volgen zijn advies om deze Chinese pot te veilen bij veilinghuis Christie's in Londen. Omdat er van Chinese zijde veel belangstelling voor de pot is, wordt de minimale verkoopprijs kort voor de veiling in juli 2005 vastgesteld op één miljoen pond (ongeveer 1, 4 miljoen euro). Uiteindelijk wordt de Chinese pot op die veiling voor € 23 miljoen verkocht. 
De erfgenamen verdedigen dat de waarde op de overlijdensdatum, twintig maanden eerder, moet worden vastgesteld op de destijds door een deskundige getaxeerde waarde van € 80.000 á € 100.000; de belastinginspecteur gaat uit van de latere verkoopprijs van € 23 miljoen.
 
De rechtbank en in hoger beroep het hof in Den Haag wijzen zowel het standpunt van belanghebbende als dat van de inspecteur af. De rechter stelt de waarde op de overlijdensdatum schattenderwijs vast op € 10 miljoen. Daarbij houdt hij rekening met de grote waardestijging van Chinees keramiek in de periode tussen de overlijdensdatum en de veilingdatum. Vooral de groeiende welvaart in China speelt daarbij een rol.
 
De erfgenamen hebben tegen de uitspraak van het hof in Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Zij zijn van mening dat het hof de taxatie van deskundigen niet naast zich neer had mogen leggen, en zich niet had mogen baseren op de veel later gerealiseerde, onverklaarbaar hoge veilingprijs. De Hoge Raad heeft dit beroep verworpen en heeft bepaald dat moet worden uitgegaan van de eerder door de rechter geschatte waarde van € 10 miljoen.
 
Dit is een nieuwsbericht naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/02319.

Bron: de Rechtspraak

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

2

Gerelateerde artikelen