De rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter staat op de rol voor herziening. Stefan Ubachs en Rudolf Sinx van Quantera Global zien echter geen noodzaak tot herziening. “De Nederlandse rulingpraktijk is heel solide opgezet. Als bovendien de beleidsregels steeds verder worden aangesnoerd, is de mogelijkheid van zekerheid vooraf er straks alleen nog voor de 'happy few' en staat het middenbedrijf in de kou.”

Internetconsultatie

Na een aankondiging eerder dit jaar zet staatssecretaris Snel van Financiën met een internetconsultatie een nieuwe stap in zijn plannen om de rulingpraktijk te herzien. Input voor de herziening van rulings met een internationaal karakter is gewenst op drie onderdelen: inhoud, proces en transparantie. Volgens Ubachs (Senior Manager Transfer Pricing) en Sinx (Managing Director) is een herziening helemaal niet nodig. “De Nederlandse rulingpraktijk is zéér gedegen opgezet, er is niets geheimzinnigs aan het APA-/ATR-beleid, de zekerheid die de Belastingdienst vooraf geeft vindt uitsluitend plaats binnen het kader van wet- en regelgeving en is voor iedereen gelijk. Er is kortom geen directe noodzaak voor herziening. Aan de andere kant moeten we onze ogen niet sluiten voor de maatschappelijke en politieke aandacht voor de rulingpraktijk. De gehanteerde beleidskaders van tijd tot tijd tegen het licht houden is dan ook logisch. Een internetconsultatie is daarvoor een wenselijk instrument.”

Angst

De herziening van de rulingpraktijk is een delicate kwestie. Zekerheid vooraf is niet alleen een groot goed voor het Nederlandse investeringsklimaat, het vormt ook een kernelement in het toezicht van de Belastingdienst. Het teveel inperken van de kaders voor rulings met een internationaal karakter zal leiden tot minder gevallen van zekerheid vooraf. De angst is dan ook dat de Belastingdienst de grip op de rulingpraktijk kwijtraakt doordat geïmplementeerde structuren zonder zekerheid vooraf opgaan in de grote jaarlijkse stroom van aangiften. "Die angst is reëel," zegt Ubachs. "Rulings geven niet alleen zekerheid vooraf voor de belastingplichtige, maar ook voor de Belastingdienst. Op het moment dat er een verzoek om een ruling wordt ingediend, is de Belastingdienst in een vroeg stadium zowel bekend met de activiteiten van een belastingplichtige als betrokken in het fiscale proces. Wordt de rulingpraktijk teruggebracht dan vermindert ook de betrokkenheid en dat kan voor de Belastingdienst een nadeel zijn.”

Happy few

Sinx wijst nog op de huidige discussie over de rulingpraktijk. "Door alle onrust kiezen belastingplichtigen in steeds minder situaties om het rulingproces in te gaan. Van enkele honderden in het verleden is het aantal afgegeven rulings vorig jaar gedaald naar ongeveer 130. En deze tendens is nog steeds dalend. De rulingpraktijk staat nu nog open voor alle belastingplichtigen. Als echter de beleidsregels steeds verder worden aangesnoerd, ben ik bang dat de drempel tot de rulingpraktijk voor het middenbedrijf dermate groot wordt dat straks alleen de multinational met de zwaargewicht adviseur nog een ruling zal aanvragen.”

Substance-eisen

Het consultatiedocument bevat vier vragen waarop belangstellenden nog tot en met 20 september kunnen reageren. Eén van de onderzoeksvragen ziet op de substance-eisen. De huidige minimum substance-eisen voor dienstverleningslichamen en voor de ATR-praktijk gelden momenteel niet voor alle rulings. Eén van de opties is dan ook om de geldende substance-eisen te verbreden naar alle rulings met een internationaal karakter. In deze optie kunnen Ubachs en Sinx zich prima vinden. "Er kan simpelweg worden aangesloten bij de huidige minimum substancevereisten uit het Besluit voor Dienstverleningslichamen. Waar we zeker niet naar toe moeten is het vervangen van de geldende substance-eisen door een open norm van 'economische nexus'. Deze optie biedt de praktijk te weinig houvast. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het hanteren van duidelijke en eenduidige normen voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst van belang."

Toetsing op niveau

Ook over het antwoord op de vraag op welk niveau de substance-eisen moeten worden getoetst zijn Sinx en Ubachs eenduidig: “een toets op het niveau van het lichaam omdat je dan ook aansluit bij de belastingplichtige die het verzoek om een ruling indient. Zou je bijvoorbeeld kijken op concernniveau dan bestaat nog steeds de kans dat het individuele lichaam over te weinig substance beschikt om toegang te krijgen tot een ruling, maar dat toegangsticket toch verkrijgt omdat een ander onderdeel van het concern wel over de vereiste substance beschikt. Wij vinden dat je van een belastingplichtige die om een ruling verzoekt mag verlangen dat deze op individueel niveau over een bepaalde minimum substance beschikt.”

Zekerheid vooraf onderwerpen

Een andere onderzoeksvraag ziet op gewenste situaties om zekerheid vooraf te geven. Het betreft de objecttoets nadat de belastingplichtige het station van de subjecttoets is gepasseerd. Op dit moment komen alle onderwerpen in aanmerking voor zekerheid vooraf, tenzij er uitsluitingsgronden gelden. Deze uitsluitingsgronden uit het Besluit Fiscaal Bestuursrecht bieden wat Ubachs betreft voldoende handvatten voor de inspecteur om een verzoek om vooroverleg af te wijzen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie dat belastingbesparing de enige of doorslaggevende reden is voor een bepaalde rechtshandeling of als sprake is van fiscale grensverkenning.

Afgifteproces van rulings

Ook voor wat betreft het afgifteproces van rulings zien Sinx en Ubachs het huidige proces het liefst gecontinueerd. “In de huidige rulingpraktijk wordt om zekerheid vooraf te krijgen steeds het APA/ATR-team van de Belastingdienst ingeschakeld. Het verzoek om een ruling loopt via de lokale inspecteur naar dit team van specialisten. Er is dus een soort ideale situatie met aan de ene kant de inspecteur die op de hoogte is van het dossier en de positie van de belastingplichtige en aan de andere kant het APA/ATR-team dat specifieke kennis bezit over het onderwerp waarvoor zekerheid vooraf wordt gevraagd. Groot voordeel van het huidige systeem met het rulingteam als centraal punt is eenheid van beleid – er kunnen geen beleidsmatige verschillen ontstaan door eigen interpretaties van lokale inspecteurs – en de waarborgen van zekerheid en rechtsgelijkheid. Daarom is het nuttig om ook afspraken die nu nog niet gecentraliseerd zijn, ook onder het huidige model van centralisatie met lokale afstemming te scharen.”

Transparantie

De laatste onderzoeksvraag ziet op het vormgeven van de transparantie van de rulingpraktijk. “Transparantie zoals over het algemene rulingbeleid is uiteraard prima,” verwoordt Ubachs. “Op beleidsmatig gebied is er met het vrijgeven van de kaders voor veel voorkomende rulings voldaan aan de transparantie-behoefte. Transparantie tussen belastingdiensten van verschillende landen met de uitwisseling van gesloten rulings, zoals dit sinds kort plaatsvindt, is eveneens prima. Maar het openbaar maken van rulings van individuele belastingplichtigen, dat gaat wat ons betreft te ver en is in strijd met de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR dat hiervoor zeker niet moet worden opgerekt.”

Ook in het geanonimiseerd publiceren van rulings zien beide heren geen heil. “Bij een vergaand anonimiseren heeft niemand meer iets aan de publicatie en wordt er te weinig geanonimiseerd dan is op basis van de feiten uit de publicatie alsnog te destilleren om welk concern het gaat en is het dus toch niet anoniem.”

In het kader van transparantie ziet Sinx nog wel een rol weggelegd voor de rapportages van het APA/ATR-team. “Als hierin niet alleen het aantal afgegeven rulings wordt vermeld, maar ook de aard en soort ruling, geeft dat een wat dieper inkijkje op enigszins abstract niveau. Dat diepere inkijkje kan het verschil maken. Over doorstroomvennootschappen is bijvoorbeeld een negatieve publieke opinie gaande. Als de rapportagecijfers aantonen dat er nagenoeg geen rulings in doorstroomsituaties meer zijn afgegeven, heeft de praktijk deze opinie dus positief beantwoord.”

Averechts

Sinx waarschuwt nog voor het averechtse effect van vergaande transparantie. “Het aantal af te geven rulings is al fors gedaald. Doorslaande regels leiden tot een verdere uitholling van de rulingpraktijk. En als er geen rulings meer worden afgesloten is van enige transparantie ook geen sprake meer.”

Tot slot geven Sinx en Ubachs nogmaals aan dat de huidige rulingpraktijk prima functioneert, niet alleen in de praktijk maar ook binnen de afgesproken kaders. “Natuurlijk kan nog eens worden bezien waar verbeteringen denkbaar zijn, maar de Nederlandse rulingpraktijk geldt als voorbeeld voor vele andere landen.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Internationaal belastingrecht

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

2

Gerelateerde artikelen